De laatste jaren rijst er steeds meer kritiek op ons verkiezingsstelsel. Er vindt een versnippering over meer kleine partijen plaats, waardoor het steeds lastiger wordt een regering te vormen. Daarom worden door deze en gene voorstellen gedaan om de versnippering tegen te gaan. Die voorstellen houden dan de volgende mogelijkheden in: een districtenstelsel of een hogere kiesdrempel. Ook worden voorstellen gedaan om de minister-president rechtstreeks te kiezen en die veel macht toe te kennen.
Daarnaast wordt er kritiek geuit dat het huidige stelsel weinig democratisch is. Partijen manifesteren zich voor de verkiezingen met na te streven beleid, maar na de verkiezingen gaan die beloften de prullenbak in. De reden daarvoor zijn dan dat men concessies moet doen bij de coalitievorming of men komt in de oppositie terecht en wil dan de nieuwe regering bestrijden, zelfs als die een van de verkiezingsbeloften van de nieuwe oppositie wil gaan uitvoeren.
Mijn eigen observatie is, dat gedurende de aanloop naar de verkiezingen de partijen een aantal beleidspunten uitvoerig aan de orde stellen, omdat die lekker bij het kiezersplebs liggen, maar over onderwerpen die eigenlijk veel belangrijker zijn, wordt nauwelijks of helemaal niet gepraat. Zo zag men in het afgelopen decennium dat het kiezersplebs vooral op een onderwerp als migratie reageert en daarop zijn keuze bepaalt, terwijl men dan gratis het economisch, verkeers- of gezondheidsbeleid, die misschien wel veel belangrijker zijn, meekrijgt. Op de verkiezingsavond krijgt men van de politici beelden te zien die eerder aan supporters van een voetbalwedstrijd, het publiek van een missverkiezing of de meute bij een songfestival doen denken. En dan vinden de winnaars en de verliezers bijna altijd dat ze allemaal gewonnen hebben; de enige uitzondering daarop is als de partij echt gedecimeerd wordt.
Vervolgens vindt dan een langdurige formatie plaats en dan moet alle partijen, groot of klein, iets toegeworpen krijgen. Zo zie je regelmatig gebeuren dat de kleinste partij iets toegeworpen krijgt, waar eigenlijk negentig procent van de bevolking tegen is. Ik vind zelf dat als iets uitgevoerd wordt waar negentig procent van de bevolking tegen is, dat er geen sprake van democratie is. Het is dan gewoon de dictatuur van de kleinste.
Er wordt door veel politici geroepen dat de burger meer bij de politiek moet worden betrokken. Dan helpen de praktijken van de partijen en het huidige politieke systeem niet. Hoe zit het dan met veranderingen die worden voorgesteld:
- Een districtenstelsel
Bij een districtenstelsel wordt de persoon met de meeste stemmen verkozen. Die persoon vertegenwoordigt een partij. Maar die partij heeft in dat district over het algemeen niet meer aanhang dan 20 procent. Maar dan wordt in feite 80 % procent van de bevolking buiten gesloten. - Een hogere kiesdrempel
Laten we als voorbeeld een kiesdrempel van 5% nemen. Dan worden de kleinste partijen buiten gesloten, die bij elkaar ongeveer 20% aanhang hebben. Dan voelt dus 20% van de bevolking zich niet vertegenwoordigd. - Een gekozen minister-president
Een gekozen minister-president kan een politieke kleur hebben die niet door de meerderheid van het parlement gesteund wordt. Dan ontstaat er een patstelling, want de minister-president zal vaak met voorstellen komen waar geen meerderheid voor is en als hij er zelf tegen is geen voorstellen indienen waar wel een meerderheid voor is. Dit is alleen op te lossen door de minister-president meer uitvoerende macht te geven, maar dan heb je een tijdelijke kleine dictator. Bij een gekozen minister-president loop je het risico dat iemand, die om een niet-politieke reden populair is, verkozen wordt. Je kunt dan een schoonheidskoningin, topvoetballer, smartlappenzanger, filmster, televisiepresentator e.d. als minister-president krijgen. Verder kan het voorkomen dat geen van de kandidaten een meerderheid krijgt, waarna men iets moet forceren met als uitkomst dat juist iemand waartegen een meerderheid fel tegen is, toch verkozen wordt. - Volksraadplegingen
Ik denk hierbij aan de volksraadplegingen zoals die in Zwitserland plaats vinden. Hierbij kunnen echter alleen maar simpele ja- en nee-kwesties aangeroerd worden. De methode is voor meer gecompliceerde problemen niet bruikbaar. - Volkscomités
Dit soort vergaderingen vonden in het begin van de Sovjet-Unie plaats. Ze waren heel democratisch want iedereen kon zijn zegje doen en vervolgens kreeg een afgevaardigde opdracht om de mening van de meerderheid naar een hoger niveau over te brengen en vandaar weer hoger, tot de top van de regering was bereikt. Het lijkt ideaal, maar in de praktijk werden al gauw manipulatoren ingezet om beslissingen door te drukken. Ze bleven eindeloos discussiëren, tot dat bijna iedereen naar huis was gegaan en dan kon een klein clubje hun mening doordrukken. Zo werd een beginnende democratie in een mum van tijd in een dictatuur omgezet. - Referenda
Bij referenda kan men twee typen onderscheiden: raadgevende en wetgevende. In beide gevallen krijgt de hele bevolking de kans om een ja- of nee-vraag te beantwoorden. Nuances kunnen daarbij niet worden aangebracht. In de praktijk geven veel mensen geen acte presence, terwijl anderen juist komen opdagen om hun ongenoegen over een totaal andere kwestie te uiten, bijv. om een regering ergens voor af te straffen. Bij referenda begrijpen mensen vaak niet wat de implicaties van de vraagstelling zijn.
Al deze ideeën betekenen een verslechtering van het democratisch gehalte van ons systeem.
Het huidige systeem geeft de bevolking weinig vertrouwen in het democratisch stelsel. Kandidaten doen allerlei beloftes, die ze vervolgens onmiddellijk na de verkiezingen laten vallen. Meestal wordt dan als smoes aangevoerd dat dat moest vanwege de coalitievorming, maar soms doen ook oppositiepartijen dat ook. Verder vermijden kandidaten tijdens de verkiezingscampagne over de belangrijke onderwerpen te praten en noemen ze impopulaire maatregelen die ze van plan zij na te sterven niet. In de verkiezingscampagne probeert men zich te beperken tot de onderwerpen die populair bij een groot deel van de kiezers zijn.
Zelf vind ik het een probleem dat er geen enkele partij is die precies datgene vertegenwoordigt wat ik zou willen. Eigenlijk zou ik de mogelijkheid willen hebben om per onderwerp op een andere partij te kunnen stemmen. Ook is het huidige stelsel van een vast aantal Kamerzetels, waarbij per partij het aantal verkregen stemmen per zetel varieert een achterhaald systeem dat uit de Middeleeuwen stamt. Verder komt er dan een coalitievorming, waarbij allerlei compromissen worden gesloten en iedere deelnemende partij wat toegeworpen krijgt, terwijl de mening van oppositiepartijen genegeerd wordt. Vervolgens komen er na de verkiezingen in de Tweede Kamer debatten, waarbij men eigenlijk niet naar elkaar luistert. Men roept wat en vervolgens negeren de coalitiepartijen meestal de ideeën van de oppositie.
Voorstellen in de Kamer komen meestal van een minister, waarbij die regelmatig zijn eigen persoonlijke voorkeuren zwaar heeft laten meewegen en als het om veel geld gaat, na afweging in het kabinet. Daarbij komt dan nog eens dat de minister vaak geen verstand of ervaring heeft met het onderwerp van zijn ministerie. Een minister is per definitie iemand die met gladde babbels binnen zijn partij de aandacht heeft getrokken, maar geen verstand van zaken heeft. Public relations zijn belangrijk, kennis doet er niet toe. Maar al dit soort praktijken komt vaak niet overeen met de wensen van de meerderheid van de bevolking. Daarom kom ik met een voorstel voor een nieuw parlementair systeem en een andere regeringsvorm, waarmee veel meer recht aan de ideeën van de kiezers wordt gedaan.
Allereerst wil ik het parlement en de regering in de huidige vorm afschaffen. In plaats van het huidige parlement wil ik kleine parlementjes per departement. Dat moet het voor politieke partijen aantrekkelijk maken om deskundigen en niet gladde praatjesmakers aan te dragen. Belangrijk hierbij is dat het voor de kiezer duidelijk moet zijn, voor wat voor soort beleid voor een bepaald onderwerp hij stemt. Daarom moeten de meeste huidige ministeries opgesplitst worden in kleinere departementen, zodat ze voor de kiezer een duidelijk onderwerp betreffen. Bijv. geen Verkeer en waterstaat maar opsplitsen in die twee onderwerpen. De combinatie is ooit ontstaan, omdat dezelfde machinerie gebruikt wordt. Maar voor een kiezer hebben die twee onderwerpen qua beleid niets met elkaar te maken. Als voorbeeld heb ik een indeling gemaakt, maar dat kan natuurlijk ook anders worden:
- Binnenlandse Zaken
- Buitenlandse Zaken
- Cultuur
- Defensie
- Economische Zaken
- Financiën
- Justitie
- Infrastructuur
- Milieu
- Onderwijs
- Ruimtelijke Ordening
- Sociale Zaken
- Verkeer
- Volksgezondheid
- Volkshuisvesting
- Vreemdelingenzaken en Integratie
- Waterstaat
- Recreatie en Sport
- Werkgelegenheid
- Wetenschap en Innovatie
Dit zijn allemaal departementen met een voor de kiezer duidelijke verzameling van samenhangende taken. Een departement van Algemene Zaken ontbreekt, want dat is een departement met onduidelijke taken. Dat departement kan makkelijk met Binnenlandse Zaken worden samengevoegd. Om het aantal verkiezingen te beperken kan de zittingsperiode op vijf jaar bepaald worden; dan kan er ieder kwartaal een verkiezing volgen.
Bij de verkiezingen wordt er op partijen gestemd, niet op personen. Het gaat om de principes en beleidsplannen en de personen zijn daarbij irrelevant. Er komt een lage kiesdrempel, bij een half procent van de uitgebrachte stemmen. Alle partijen die de kiesdrempel halen, krijgen drie zetels. Als er in het parlementje gestemd moet worden, dan brengt iedere partij het aantal stemmen uit dat bij de verkiezingen is behaald. Als er drie personen van een partij stemmen, dan brengt ieder een derde van het aantal stemmen uit, bij twee stemmende personen ieder de helft en bij een persoon brengt die alle stemmen op de partij uit. Zo wordt de afwezigheid van een parlementslid opgevangen, zonder dat er stemmen verloren gaan.
Het parlementje stelt met meerderheid van stemmen een persoon aan, een gemachtigde die het betreffende departement aanstuurt. In mijn gedachtegang moet die gemachtigde geen politiek, maar deskundig persoon moet zijn. Hij zou in principe een ambtenaar kunnen zijn, die carrière binnen het departement heeft gemaakt en daarmee deskundigheid heeft opgebouwd.
De taakverdeling is als volgt. Het parlementje gaat niet alleen over de wetgeving, maar ook over de besluiten die in het huidige systeem door de minister genomen worden. Daarmee dicteert het parlementje het beleid.
De gemachtigde heeft enerzijds de plicht het beleid van het parlementje uit te voeren en anderzijds beleids- en wetsvoorstellen aan het parlementje toekomen, informatie te verschaffen en knelpunten te melden. Bij de beleidsvoorstellen dient hij bij voorkeur meerdere alternatieven aan te bieden, met daarbij de respectievelijke consequenties.
Omdat geen afstemming met andere departementen plaats vindt, is er geen macht die de begroting binnen de perken houdt. De minister van financiën heeft niet zoals nu een soort veto wat betreft de uitgaven. Daarom dient het Centraal Plan Bureau de financiële consequenties in beeld te brengen. De minister van financiën heeft daarom als taak de overheidsfinanciën op orde te brengen door de belastingen te verhogen of te verlagen, of de staatsschuld aan te passen. De veroorzaker daarvan is het departement dat de uitgaven wijzigt. De kiezer kan dan de partijen in het desbetreffende parlementje bestraffen of belonen. Zo krijgt de kiezer de mogelijkheid om aan te geven voor welke doelen hij bereid is meer belasting te betalen of welke uitgaven vermindert kunnen worden. In deze opzet ontbreekt een minister-president.
Dat is eigenlijk een overbodige figuur. Zijn taken kunnen voor wat het binnenland betreft door het departement van Binnenlandse Zaken worden overgenomen. En wat het buitenland betreft loopt de minister-president de minister van Buitenlandse Zaken voor de voeten. Daarom kunnen deze taken veel beter aan een departement van Buitenlandse Zaken worden overgelaten.
De voordelen van dit systeem zijn:
- Er zijn geen kabinetsformaties nodig, want het gekozen parlementje is meteen beslissingsbevoegd.
- De kiezer kan veel duidelijker aangeven wat voor beleid hij wil.
In deze opzet zal het opkomstpercentage veel lager zijn dan nu het geval is. Veel weinig geïnteresseerden zullen nu niet meer gaan stemmen, omdat ze nooit over een bepaald beleid hebben nagedacht. Veel kiezers zullen alleen gaan stemmen als ze een idee hebben voor het desbetreffende beleid. Door de vele verkiezingen is de verleiding om op een populist of volksmenner te gaan stemmen veel kleiner.
Het lagere opkomstpercentage is wat mij betreft geen probleem. Waarom zou je iemands mening willen hebben als die persoon nooit over het onderwerp heeft nagedacht, of als het helemaal niets kan schelen?
Het te verwachten veel lagere opkomstpercentage heeft wel het gevaar dat er zich opeens een hype voordoet, waarbij mensen opeens wel massaal gaan stemmen om zo emotioneel te reageren op een bijzondere gebeurtenis. Daarom stel ik voor om een tweede stem toe te kennen aan de kiezers, die bij de voorgaande twee verkiezingen voor dat departement gestemd hebben. Dat zijn dan kennelijk mensen die over het onderwerp hebben nagedacht. Deze tweede stemmen worden gebruikt om een tweede parlementje samen te stellen. Dat tweede parlementje is dan wel uit dezelfde personen samengesteld, maar met een andere stemverhouding. Een voorstel kan alleen aangenomen worden, als het in het eerste parlementje een meerderheid heeft en in het tweede parlementje niet op ernstige bezwaren stuit. Je kunt een ernstig bezwaar definiëren als zestig procent tegen is. Op deze wijze wordt een soort bedachtzaamheid ingevoerd, die nu door de Eerste Kamer waar wordt genomen.