Inleiding
Johann Gottlieb Crabbendam gaf officieel van 12 november 1940 tot 2 april 1941 leiding aan de infiltratie in de illegale CPN door de Haagse Politie Inlichtingendienst. Het was een voortzetting die al op 1 januari 1923 begonnen was en in op 15 mei 1940 in opdracht van burgemeester De Monchy werd voortgezet ten behoeve van de Sicherheitsdienst, die zich op dat moment nog niet eens in Den Haag gevestigd had. Daarbij werd dezelfde infiltrant gebruikt, die al vertrouwen had gewekt. Door de infiltratie werden 392 mensen gearresteerd en naar het Oranjehotel overgebracht waar ze veelal enige maanden verbleven. Velen werden naar de Nederlandse kampen overgebracht, soms gevolgd door een verblijf in een Duits tuchthuis. Verder zijn er 71 invalide en zwaar getraumatiseerd uit een Duits concentratiekamp teruggekeerd, terwijl er 127 om het leven gekomen. Van deze slachtoffers zijn 105 doden aan Crabbendam toe te schrijven en 49 van de overlevenden uit de Duitse concentratiekampen hadden hun gevangenschap aan Crabbendam te danken.
Na de oorlog werd Crabbendam hoofd van bureau B van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, waar hij de jacht op communisten voortzette, waarbij hij speciaal aandacht besteedde aan hen die zo brutaal waren geweest zijn moordpoging van tijdens de oorlog te overleven.
Lou de Jong wijdt in zijn geschiedschrijving geen letter aan deze oorlogsmisdadiger en massamoordenaar. In de geschiedschrijving over de Binnenlandse Veiligheidsdienst door Dick Engelen wordt de naam Crabbendam terloops genoemd, maar met foutieve informatie dat hij voor de oorlog voor een Inlichtingendienst werkte, terwijl zijn moordpraktijken tijdens de oorlog verzwegen worden. Dit bewust liegen en verzwijgen van essentiële informatie is een doodzonde voor een geschiedschrijver en is zelfs als misdadig te kwalificeren als het om een academisch proefschrift gaat, zoals in dit geval.
Daarom zal ik hier de ware levensbeschrijving van Crabbendam geven.
Opleiding en begin bij politie
Hij werd op 16 augustus 1898 in Gorinchem geboren. Hij was Rooms Katholiek. Hij woonde daar in de Westwagenstraat D 482 en kreeg eind juli 1917 zijn HBS-B diploma uitgereikt. De HBS was een vijfjarige opleiding, zodat het er alle schijn van heeft dat hij twee keer is blijven zitten. Hij woonde van 16 oktober 1919 tot 10 februari 1920 in een huurkamer bij een Duitse kamerverhuurster op de Leidschegracht 33 in Amsterdam.
Hij kwam in op 15 mei 1920 in tijdelijke dienst van de Haagse Gemeentepolitie. Hij behaalde op 19 maart 1921 tegelijk met Laurentius Livinus van Laere, tijdens en na de oorlog zijn ondergeschikte was, het adspirant-inspecteursdiploma, waarna hij als inspecteur derde klasse in vaste dienst van de Gemeentepolitie kwam. Vervolgens behaalde hij het inspecteursdiploma en werd daarom op 1 maart 1922 bevorderd tot inspecteur tweede klasse bij de verkeerspolitie. Hij kwam tevens bij de bereden politie, dat wil zeggen de politie te paard. Hij nam zelfs deel aan een concours hippique voor politiepersoneel.
Viering 10-jarig bestaan van de bereden politie. Bij nummer 3 staat Crabbendam.
Op 10 november 1924 plaatste Het Vaderland een ingezonden brief van hem, waarin hij onder meer pleitte voor het verplicht rechts in straten lopen door voetgangers (in navolging van een politieverordening in Amsterdam) en dat strikt handhaven. Als je dat strikt wilt handhaven dan moet een voetganger die iets interessants in een winkeletalage ziet, maar de winkeldeur al voorbij is, eerst oversteken, een paar meter teruglopen, en weer oversteken om de winkel te kunnen betreden. Hij had er dus goed over nagedacht.
In 1927 solliciteerde hij naar de functie van commissaris van politie in Paramaribo, maar werd klaarblijkelijk niet aangesteld. Begin 1929 was Crabbendam tijdelijk als Inspecteur-brandmeester aangesteld bij de brandweer. Hij was betrokken bij het blussen van de brand in het historische stadhuis van Leiden, de Haagse brandweer assisteerde daarbij; de taak van de Haagse brandweer was het nat houden van de percelen aan de overkant van de straat.
Inspecteur-brandmeester Crabbendam
Bij François van ’t Sant.
Per 1 november 1929 nam hij ontslag en ging hij bij de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij (KPM) werken bij de bevoorrading van de schepen. Hij maakte vervolgens met de KPM een reis als passagier naar Nederlands-Indië, maar was desondanks toch in dienst van de KPM. Hij vertrok op 20 mei 1930 met het schip Johan de Witt. Na een paar dagen in Batavia keerde hij alweer terug naar Nederland en kwam op 22 oktober vanuit Batavia in Genua aan met het schip Johan van Oldenbarnevelt. Het is onduidelijk of hij van daar per trein of per schip naar Nederland terugkeerde; de trein arriveerde de volgende dag op Staatsspoor en het schip was op 29 oktober weer terug in Amsterdam. Op 1 november 1930 kwam hij weer in dienst van de Haagse politie op het secretariaat (afdeling Generale Controle) van hoofdcommissaris Van ’t Sant.
De reis was een zeer vreemde gang van zaken: 1. Je geeft een goede baan niet zomaar op voor een baantje bij een scheepvaartbedrijf in een functie waarvoor je niet bent opgeleid. 2. Als je nog maar net bij een scheepvaartbedrijf werkt maak je geen reis als passagier die een half jaar duurt. 3. Als je in die tijd een maandenlange boottocht naar de andere kant van de aarde maakt, keer je niet met het eerste schip weer terug naar Nederland. 4. Als je opnieuw bij de politie solliciteert duurt het maanden voordat je een aanstelling krijgt en wordt je niet binnen een paar dagen in een nieuwe functie aangesteld.
Omdat hij na terugkeer onmiddellijk bij Van ’t Sant werd aangesteld lijkt het er sterk op dat hij een speciaal klusje voor hoofdcommissaris Van ’t Sant heeft verricht. Er is zelfs geen sollicitatiebrief in zijn personeelsdossier, zodat het allemaal bekokstoofd lijkt. In die functie verrichtte hij allerlei klusjes voor Van ’t Sant: hij gaf voorlichting en hield voordrachten voor scholieren. Daarnaast had hij een vertrouwensfunctie bij Van ’t Sant.
Op 29 april 1931 trouwde hij met zijn buurvrouw, de bijna negen jaar oudere Maria Antoinette Pex; bij deze gelegenheid liet hij zijn godsdienst in het bevolkingsregister wijzigen in ‘geen’.
Hij werd bestuurslid bij het Theosophisch Genootschap.; het is onduidelijk of dit voor heel Nederland was of alleen de Haagse loge. Wel gaf hij in andere plaatsen zoals bijv. Groningen lezingen over de theosofie.
Op 1 maart 1932 werd hij vanwege het behalen van het inspecteurs-verlicht-diploma B bevorderd tot inspecteur eerste klasse. In 1933 vertegenwoordigde hij de hoofdcommissaris in een comité ter propagering van het gebruik van blindengeleidehonden. De goede verstandhouding met Van ‘t Sant moet goed voor zijn carrière zijn geweest, want hij kreeg altijd uitstekende beoordelingen.
Bij recherche en mobilisatie
In 1935, een half jaar nadat Van ‘t Sant afgetreden was, solliciteerde hij naar de functie van commissaris van politie in Schiedam, maar die positie kreeg hij niet.
De verstandhouding met de nieuwe hoofdcommissaris Nicolaas Gerardus van der Meij verslechterde snel. Dat betekende het einde van zijn carrière. Hij solliciteerde op 21 januari 1935 naar de positie van commissaris in Schiedam, maar werd niet aangenomen. Hij werd regelmatig van de ene dienst naar de andere overgeplaatst; kennelijk was hij nergens bruikbaar. In 1936 kwam hij bij Justitieelen Dienst A, vervolgens per 2 januari 1939 bij de Algemeenen Dienst afdeling Generale Controle en in de loop van 1939 bij de Justitieelen Dienst B. Nota bene: de AIVD-staatsgeschiedvervalser Dick Engelen claimt in zijn frauduleus proefschrift ten onrechte dat Crabbendam voor de oorlog bij de Inlichtingendienst gewerkt heeft (het is allemaal heel eenvoudig uit te zoeken). Het doel van de onjuiste claim is te rechtvaardigen dat het op basis van vooroorlogse ervaring een logische keuze was dat hij als hoofd Bureau B van de Binnenlandse Veiligheidsdienst benoemd werd. Over het conflict met Van der Meij staat niets in het personeelsdossier van Crabbendam bij de Haagse politie, maar er zijn sporen in dat dossier achtergelaten dat er met het dossier gerommeld is; de sporen zijn zodanig dat eigenlijk alleen de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) over de mogelijkheden beschikte die sporen achtergelaten kan hebben (er bevind zich een conduitestaat van een legerofficier met dezelfde achternaam en voornamen in het personeelsdossier en alleen de BVD beschikt over de macht om toegang te krijgen tot de personeelsdossiers van zowel een gemeentelijke als een landelijk overheidslichaam).
Personeelskaart van legerofficier Crabbendam (1909) in het personeelsdossier van de politieman Crabbendam (geboren 1898)in het Haags politiearchief.
In september 1939 werd hij gemobiliseerd en keerde pas na de capitulatie op 21 mei 1940 terug bij de Haagse politie en werd ingedeeld bij de Justitieelen Dienst C. Over het algemeen waren politieofficieren vrijgesteld van mobilisatie vanwege onmisbaarheid in hun functie. Dit gold in sterke mate voor het regeringscentrum Den Haag voor bescherming van de regering en de koningin, waar veel ambassades waren gevestigd die bewaking of extra toezicht vereisten en de aantrekkingskracht voor spionnen van asmogendheden en hun tegenstanders als de Sowjet Unie. De mobilisatie tekent dus duidelijk de onbruikbaarheid en ongewenstheid van Crabbendam.
Documentatiedienst
Na de oorlog werd Abraham van Dijk van de vooroorlogse Inlichtingendienst en tijdens de oorlog van de beruchte Documentatiedienst ingelijfd bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Maar hij was al in augustus 1940 als een van de eerste Nederlanders lid geworden van de SS en wat later van de NSB-organisatie Rechtsfront. Verder was hij tussen 1941 en 1943 medewerker van de Duitse topspion Traugott Protze geweest, in welke functie hij enorm veel schade aan het verzet en de Nederlandse belangen had aangericht. Hij had daarvoor na de oorlog strafrechtelijk vervolgd moeten worden en uit politiedienst ontslagen. Maar hij zei dat hij na overleg met Crabbendam van het Rechtsfront lid was geworden; er werd geen verdere reden vermeld (van de SS was hij zeker op eigen houtje lid geworden). Dit werd zonder enig verder onderzoek geaccepteerd en Van Dijk werd niet bestraft maar beloond door aanstelling als adjudant van koningin Wilhelmina. Kennelijk moet de koningin bespioneerd worden. Crabbendam bekleedde na de oorlog een machtspositie en het noemen van zijn naam was genoeg om iedere smet weg te wassen, vooral als dat noemen van zijn naam een verkapte dreiging van onthullen van wanpraktijken door Crabbendam kon betekenen.
Crabbendam had de laatste 15 jaar voor de oorlog acht functies gehad als de reis naar Batavia en de mobilisatie ook als functie worden geteld, terwijl Van Dijk slechts een functie heeft gehad. Vier van functies van Crabbendam vergden weinig of geen politievaardigheden, terwijl de vier andere geen bijzondere politievaardigheden vergden. De functie van Van Dijk bij de Inlichtingendienst had binnen het politie veel meer aanzien: het inlichtingendienstpersoneel werd beschouwd als de elite van het politiekorps. Verder had Crabbendam ruzie met hoofdcommissaris Van der Meij, zodat die door andere polifunctionarissen die nog carrière wilden maken, zoveel mogelijk gemeden moest worden. We kunnen dus concluderen dat Crabbendam binnen de politie weinig aanzien had. Van Dijk en Crabbendam hadden nooit met elkaar samengewerkt en kenden elkaar toen nauwelijks. Er is geen enkele reden waarom Van Dijk aan Crabbendam advies zou vragen om bij de SS te gaan. De enige conclusie kan slechts zijn dat na de oorlog een smoes gevonden moest worden om Van Dijk bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst in te lijven omdat hij nuttig was bij een naoorlogse voortzetting van de samenwerking met de Duitse spion Protze.
De Haagse hoofdcommissaris van politie Van der Meij werd begin september 1940 door de Duitsers afgezet vanwege het feit dat de provocerende WA-man Peter Ton bij relletjes door een politiekogel dodelijk verwond was geraakt. Vervolgens werd Petrus Hamer tot hoofdcommissaris benoemd. Hamer was voor de oorlog een hoge legerofficier die regelmatig in het restaurant Chateau Bleu van Hendrik Alsem ontmoetingen met Duitse spionnen had, waarbij Traugott Protze en Bonn. Bonn vertrok in 1943 als Duits spion naar Engeland, waarbij gebruik werd gemaakt van een pilotenlijn. Die pilotenlijn was onder leiding van Protze met steun van Abraham van Dijk gepenetreerd door Haagse politiemannen van de Documentatiedienst. Bij de ontmoetingen tussen Hamer en Alsem enerzijds met Duitse spionnen anderzijds werden regelmatig drinkgelagen aangericht, waarbij Hamer stomdronken geraakte. Ook tijdens de oorlog hield Hamer zuippartijen met prominente leden van de Sicherheitsdienst, waarbij hij vaak stomdronken geraakte. In 1943 werd hij afgezet omdat hij te vaal dronken was.
De nieuwe hoofdcommissaris Hamer, lid van de NSB, benoemde Crabbendam in oktober 1940 als chef van het Secretariaat van het Hoofdcommissariaat, wat duidelijk op een pro-NSB houding van Crabbendam wijst. In een verklaring uit 1948 van Crabbendam op vragen van de Hoge Raad waarom wel medewerkers van Crabbendam vervolgd werden, maar Crabbendam zelf niet, staat: ‘Hij [Hamer] zeide mij, dat hem bekend was, dat ik vroeger een belangrijke post aan het Hoofdcommissariaat ingenomen had, waarvan ik onder zijn voorganger was ontheven; dat ik een bekwaam politieambtenaar was, dat hij bekwame politieofficieren in zijn omgeving nodig had; dat hij er bovendien naar streefde om gedaan onrecht zoveel mogelijk te herstellen en dat hij daarom besloten had mij wederom aan het Hoofdcommissariaat te plaatsen en wel bij zijn Secretariaat.’ Deze verklaring kan niet in het strafdossier van Crabbendam voor de Bijzondere Rechtspleging gevonden worden omdat Crabbendam als leidinggevende bij het onderzoek voor de Bijzondere Rechtspleging dat dossier had laten vernietigen, maar er werd wel vergeten het uit het strafdossier van de beruchte Documentatiedienst-oorlogsmisdadiger Jan Nicolaas Viëtor te verwijderen.
Op 12 november 1940 werd Crabbendam benoemd tot leidinggevende van de Haagse Politie Inlichtingendienst. De Inlichtingendienst was voor de oorlog geen apart commissariaat maar viel rechtstreeks onder de hoofdcommissaris. Op 15 mei bracht burgemeester De Monchy de Inlichtingendienst onder bij de Zedenpolitie en op 21 mei alweer bij de Justitieelen Dienst A. In de Mededelingen van het Hoofdcommissariaat werd vermeld welke misdrijven, overtredingen en diensten bij de Justitieelen Dienst werden overgebracht.
De Inlichtingendienst wordt ondergebracht in het commissariaat van de Justitieelen Dienst A.
Het was in november de bedoeling dat de NSB’er Cornelis van Ravenswaaij tot chef zou worden benoemd met de rang van commissaris. Van Ravenswaaij aasde echter op de positie van burgemeester van Utrecht en bedankte pas voor de cheffunctie toen de burgemeestersbenoeming rond was. Vervolgens werden een zeker NSB’er Mr. Van den Berg en het voormalige Tweede Kamerlid voor het Verbond voor Nationaal Herstel (VNH) Willem Westerman als opvolger aangezocht, maar die bedankten ook voor de eer. Daardoor bleef Crabbendam een half jaar lang chef. Dit werd ook duidelijk in het politieboekje, waarin de achter ‘chef’ een stippellijntje stond met daaronder de naam Crabbendam. In februari 1941 werd deze situatie nog eens benadrukt doordat de rang van Crabbendam werd veranderd van ‘inspecteur eerste klasse’, in ‘inspecteur eerste klasse die een commissaris vervangt’. Een van Crabbendam’s ondergeschikten werd Van Laere die tegelijk met hem afgestuurd was voor een politieofficiersopleiding; de functie van Van Laere was wachtcommandant wat een ondercheffunctie was.
Op 25 november werd de nieuwe politiedienst Documentatiedienst opgericht met Crabbendam voor de ‘dagelijksche leiding’: dat hij geen chef genoemd wordt onderschrijft het tijdelijke karakter van zijn ‘dagelijksche leiding’. Er waren verschillende afdelingen, waarvan de Inlichtingendienst verreweg de grootste was. In de periode erna zouden meer afdelingen aan de Documentatiedienst worden toegevoegd, zoals Jodenzaken en een Economische dienst voor handhaving van de prijsbeschikkingen en bestrijding van de zwarte handel. De Documentatiedienst werd ondergebracht in het pand Laan Copes van Cattenburch 6 waar voor de oorlog Hamer als officier-commissaris en plaatsvervangend auditeur-militair bij de krijgsraad zijn kantoor had.
De reden voor de keuze voor Crabbendam als tijdelijk chef is onbekend. Er werd een breuk gemaakt met de eerdere gang van zaken waarbij Jan Hopman op 29 juli 1940 als opvolger van de vooroorlogse Inlichtingendienstchef Johannes Amiabel benoemd werd. Hopman werd nu opeens ondergeschikte van de buitenstaander Crabbendam, maar bleef wel de verbindingsman tussen Documentatiedienst en Sicherheitsdienst. Een speculatie mijnerzijds is dat het te maken heeft met het Englandspiel. Volgens een summiere mededeling in een document in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging begon het Englandspiel in de zomer van 1940 met een aan land komen van een Nederlandse geheime agent in Katwijk. Over die landing heb ik niets kunnen terugvinden, zodat ik me afvraag of het jaartal geen typefout is, omdat ‘soldaat van Oranje’ Hazelhoff Roelfzema een jaar later wel in Katwijk aan land kwam (hij werd toen in Leiden geobserveerd door Leonardus Poos). In kader van het Englandspiel werden Nederlandse geheime agenten vanuit Londen boven Nederland gedropt, door Nederlandse politiemannen gearresteerd en aan de Duitsers uitgeleverd, waarna omstreeks 70 van hen op gruwelijke wijze in Mauthausen vermoord werden. Opmerkelijk is dat drie Nederlandse Sicherheitsdienst-medewerkers (Leonardus Poos, Marten Slagter en Johannes Veefkind) de gedropte agenten opvingen, arresteerden en aan hun Duitse superieuren bij de Sicherheitsdienst uitleverden. Dit drietal werkte voor de oorlog en ook nog na de Nederlandse capitulatie voor de Haagse Politie Inlichtingendienst en kwam vervolgens bij de Documentatiedienst onder Crabbendam te werken. Twee van hen werkten al begin jaren dertig voor de Inlichtingendienst die toen rechtstreeks door Van ’t Sant werd aangestuurd. Dus er ontstond het merkwaardige beeld dat Van ’t Sant in Londen geheime agenten naar Nederland zond, die vervolgens werden gearresteerd door politiemannen die eerder door Van ’t Sant werden aangestuurd. Combineren we deze zaken dan lijkt het opeens logisch dat hoofdcommissaris Hamer in ket kader van het opzetten van het Englandspiel Van ’t Sant’s vertrouwenspersoon Crabbendam op een sleutelpost in Nederland zette. Van ’t Sant deed zich voor de oorlog publiekelijk voor als pro-Engels, maar wordt in Duitse documenten genoemd als een aanloopadres voor Duitse spionnen.
Mededeling aan het politiepersoneel en de pers over de oprichting van de Documentatiedienst. Beide geschiedvervalser Lou de Jong en Dick Engelen negeren in hun publicaties dit document dat in diverse dossiers en het Haags politiearchief voorkomt. Volgens Lou de Jong werd de Documentatiedienst op 1 januari 1941 opgericht met Friedrich Wilhelm Simon als chef. Dit opzettelijk verhullen van de landverradersrol van BVD-leider Crabbendam onderschrijft het vermoeden dat Lou de Jong een knecht van de Binnenlandse Veiligheidsdienst was. De grootste oorlogsmisdadigers en landverraders die in dit document genoemd zijn: Crabbendam (na oorlog leiding BVD), Luurssen (leider treincontrole), Pegels (een van de eerste spionnen van de vooroorlogse Duitse Abwehr met nummer 21, lange gevangenisstraf), Veefkind (lange gevangenisstraf), Van der Ploeg (na oorlog BVD), NSB’er Eckhardt (treincontrole, na oorlog BVD), NSB’er Goedbloed, Poos (lange gevangenisstraf), SS’er Van Dijk (Duitse contraspionage, na oorlog BVD), Slagter (lange gevangenisstraf), Van den Bos (begeleiding infiltrant in CPN) en SS’er Teunissen (Duitse contraspionage). Teseling werkte na de oorlog bij de opsporing van oorlogsmisdadigers nauw samen met Sicherheitsdienstman, bunkerbouwer, zwarthandelaar, handelaar in gestolen Joodse woningen, crimineel, miljonair en na de oorlog prominent KVP-lid en bekend zakenman Reinder Zwolsman.
Na de oprichting van de Documentatiedienst stuurde de Inlichtingendienst kopieën van alle illegale krantjes en pamfletten naar de Sicherheitsdienst. Daarbij waren uitgaven van de communisten en aanverwante groepen, sociaaldemocraten en Jehovah’s Getuigen.
De belangrijkste activiteiten van de Inlichtingendienst van de Documentatiedienst onder Crabbendam’s leiding waren de infiltratie in de CPN en het signaleren van communistische activiteiten. Verder werden steun aan het Oranjehuis, protesten tegen anti-Joodse maatregelen en uitingen van afkeer ban de NSB en de Duitse bezetting bestreden. Kortom, de activiteiten van Crabbendam kunnen worden gekwalificeerd als pro-Duits, pro-NSB, anti-Oranje, anti-Nederlands en antisemitisch.
Onder leiding van Crabbendam werden behalve de CPN ook andere verzetsorganisaties zoals De Geuzen bestreden. In december 1940 werden zes Geuzen gearresteerd, die vanaf april 1941 de gehele oorlog in een concentratiekamp hebben gezeten, eentje heeft zelfs vier maanden in het godsgruwelijk wrede kamp Groß Rosen overleefd. Op 7 januari 1941 werd de Geus George Elders gearresteerd. Hij werd in opdracht van Crabbendam op 10 januari 1941 aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd. Elders werd twee weken later vrijgelaten, maar was voordien bij de Sicherheitsdienst getoond aan ‘Nederlands grootste landverrader’ Anton van der Waals. Van der Waals was sinds 1937 informant geweest voor de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst onder leiding van Louis Einthoven (verzwegen door Lou de Jong) en werd eind 1940 of begin 1941 naar de Sicherheitsdienst in Den Haag overgeheveld. Kennelijk hoopte de Sicherheitsdienst met medewerking van Elders of door het schaduwen van hem meer Geuzen te kunnen opsporen. Op 30 juli 1942 werd Elders in de Oranjelaan in Den Haag herkend door Anton van der Waals. Onder bedreiging van een pistool werd Elders naar de Sicherheitsdienst aan het Binnenhof gebracht. Bij het uitstappen trachtte Elders te vluchten en werd toen door Van der Waals in de rug doodgeschoten. Volgens Crabbendam na de oorlog werd er tijdens zijn bewind in Den Haag geen verzet gepleegd; is de Geuzenorganisatie dan geen verzetsorganisatie? En waarom werd Elders dan door Crabbendam aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd?
Na de oorlog ontkende Crabbendam dat er onder zijn bewind bij de Documentatiedienst onderzoek naar communisten werd gedaan. Hij schreef letterlijk: ‘In deze periode was er in Nederland nog geen “verzet”, geen illegaliteit, geen arbeidsinzet, er waren geen onderduikers en de Jodenvervolgingen waren nog niet begonnen. Ernstige zaken kwamen dan ook niet voor’. Maar er bestaan een aantal korte rapportjes waaruit blijkt dat communisten wel degelijk in de gaten werden gehouden en mogelijk zelfs geschaduwd. Bovendien meldde Veefkind na de oorlog dat zijn werk bij de Sicherheitsdienst identiek was aan dat bij de Documentatiedienst, namelijk het opsporen van communisten.
Twee van de rapportjes die door NSB-lid Eckhardt bij de Documentatiedienst onder leiding van Crabbendam werd opgesteld. Aartsleugenaar Crabbendam verklaarde na de oorlog dat er tijdens zijn bewind bij de Documentatiedienst geen verzet werd gepleegd en dat er geen onderzoek naar communisten werd gedaan. Waarom blijft dan de aandacht op Dolleman en Geluk gevestigd? Dolleman werd tijdens de oorlog gefusilleerd en Geluk kwam ten gevolge van het door Crabbendam geleide onderzoek in het Nacht-und-Nebel- concentratiekamp Natzweiler.
Onder Crabbendam werd de politie-infiltratie in de CPN voortgezet. Bij de infiltratie gaf een politie-informant, die al in 1923 voor de Inlichtingendienst de CPN binnengedrongen was, namen van leden van de illegale CPN door. Het leidde tot 149 arrestanten, waarvan er 56 om het leven zijn gekomen. Maar op 2 september 1941 werd een arrestant met medewerking van die al sinds 1926 de CPN bespionerende Johannes Hubertus Veefkind doodgemarteld, waarbij de naam van een Schiedamse communistische verzetsman uit het slachtoffer geperst werd. Daardoor konden nog eens 103 personen gearresteerd worden, waarvan er 49 om het leven zijn gekomen. Zodoende zijn 105 personen door activiteiten onder leiding van Crabbendam om het leven gekomen. De arrestaties begonnen kort nadat Crabbendam naar een andere functie was overgeplaatst. Bij vrijwel alle arrestaties waren een of meer leden van de Inlichtingendienst en een vooroorlogse infiltrant in de CPN betrokken; die infiltrant was een andere dan die tijdens de bezetting actief was.
In februari 1941 werd de rang van Crabbendam veranderd in die van ‘inspecteur eerste klasse die een commissaris vervangt’. Het bevestigde de situatie dat de positie van chef een tijdelijke was. Hamer wilde Crabbendam bevorderen en liet een genealogisch onderzoek naar zijn afstamming doen. De bevordering ging niet door omdat de Duitsers toestemming weigerden; vermoedelijk omdat hij geen NSB-lid was.
Onder Crabbendam werd de poging bestreden om ook in Den Haag de Februaristaking in Den Haag tot stand te brengen. Op 5 maart 1941 werd een pamflet met een oproep voor een tweede Februaristaking aangetroffen. Vermoedelijk ging het om het communistische pamflet gericht aan het ‘Haagsche werkende volk’ dat opriep tot staking op 6 maart. In Amsterdam werd opgeroepen tot een 24-uursstaking, indien er geen inwilliging was van de twee eisen:
‘Intrekking van alle anti-Joodsche maatregelen! Direct invrijheidstelling van alle gearresteerde Joden! Dus: oogenblikkelijke verwijdering van de gehate prikkeldraadversperring rond de oude binnenstad van Amsterdam! Volledige vrijheid voor het werkende volk om te vergaderen en intrekking van alle maatregelen, die vandaag tegen het werkend volk zijn genomen!’
Crabbendam zond het onmiddellijk aan de Sicherheitsdienst door, wat zijn antisemitisch karakter aantoont. Na de oorlog werd het volgend proces-verbaal tussen de papieren van de Sicherheitsdienst teruggevonden, zodat geconcludeerd kan worden dat Crabbendam dit heeft doorgestuurd:
‘Ik, ondergetekende, Fransiscus Hendrik Adriaan Schouman, oud 43 jaar, agent van politie der gemeente ‘s-Gravenhage, dienstdoende bij de afd. Stormbrigade, heb de eer U het volgende te rapporteeren:
Op Dinsdag den 4de Maart 1941, werd mij door een persoon die onbekend wenscht te blijven, medegedeeld dat in de bakkerij van J. Brouse, gevestigd Koningstraat N: 307, alhier, door een Israëliet zou zijn verteld dat er op Donderdag den 6de Maart in Amsterdam en ‘s-Gravenhage een algemeene staking zou uitbreken.
In verband met deze mededeeling heb ik onmiddellijk een onderzoek ingesteld en hoorde op Dinsdag 4 Maart 1941 omstreeks 16 uur 10 minuten in bedoelde bakkerij een persoon die mij desgevraagd opgaf te zijn genaamd: Jacob Brouse, oud 49 jaar, van beroep bakkerspatroon en wonende Koningstraat N: 307, alhier.
In verband met bovenstaande verklaarde hij mij dat op 3 Maart 1941 tusschen 15 + 16 uur inderdaad een Israeliet, die het beroep van reiziger uitoefent, in de bakkerij was geweest en dat deze man wel gesproken had over het spuiten met bijtende stof naar Duitsche politie en N.S.B. ers in Amsterdam. De naam van deze man wist hij niet maar wel dat hij reiziger was bij Klaas Schenk en Zonen te Koog a/d Zaan, Telefoon N: 4001.
Hij (Brouse) had het geheele gesprek niet kunnen volgen omdat hij werd weggeroepen doch zijn 2 knechts hadden het geheele gesprek gehoord.
Daarna hoorde ik een der knechts die mij desgevraagd opgaf te zijn genaamd M. Romijn oud 36 jaar, van beroep zijnde bakker en wonende Govert Flinckstraat N: 7 te ‘s-Gravenhage.
“Donderdag 6 Maart breekt er in Den Haag en (of) in Amsterdam een goed georganiseerde staking uit die al geheel in kannen en kruiken is.”
Ook de andere knecht genaamd K.L. Jordaans, oud 28 jaar, van beroep bakker, wonende Marktweg N: 355, verklaarde mij gehoord te hebben dat door meergenoemden reiziger, woorden van gelijke strekking, zou zijn gebezigd:
Ik heb hiervan naar waarheid opgemaakt, gesloten en geteekend dit rapport te ‘s-Gravenhage den 4de Maart 1941.
De agent van politie Schouman.
Gezien (ontvangen: 5-3-1941 te 12.45 u.)
De wnd. Commissaris van PolitieChef v/d Documentatiedienst Crabbendam’
In het voorjaar van 1941 had in Amsterdam een marechaussee, waarschijnlijk onder invloed van drank, gezegd dat hij verbindingen had met Engeland. Crabbendam gaf aan brigadier Pieter Ritsema, een NSB’er, opdracht om hem te arresteren. Ritsema vond na een gesprek geen reden om hiertoe over te gaan. Hierover was Crabbendam zeer verontwaardigd en meldde het aan NSB-hoofdcommissaris Hamer. Ritsema kreeg een berisping en moest vervolgens samen met inspecteur Gerhard Hanken opnieuw op pad om de marechaussee arresteren. Ze vonden toen bij een huiszoeking een illegaal pamflet in een koffer en arresteerden de marechaussee. In dit geval nam Crabbendam het initiatief tot een extra inspanning om een Nederlands militair en goed vaderlander te arresteren. Toen men na de oorlog Ritsema hiervoor wilde vervolgen, liet deze de namen van Crabbendam en Hanken vallen en vond men het maar beter de zaak te laten rusten.
Vanaf voorjaar werd het een vereiste dat er alleen nog maar NSB-leden bij de Documentatiedienst benoemd konden worden. Al aanwezige niet NSB-leden werden in korte tijd weggewerkt.
Op 2 april 1942 was Crabbendam ’s-avonds aanwezig op het hoofdbureau aan het Alexanderplein. Zijn normale werkplek was het kantoor van de Documentatiedienst aan de Laan Copes van Cattenburch, waar hij nagenoeg allen overdag aanwezig was. Hij was in gezelschap van hoofdcommissaris Hamer die normaal gesproken ook alleen maar overdag op het hoofdbureau was. De reden van hun aanwezigheid was een grote arrestatieactie door de Inlichtingendienst van leden van de Stijkelgroep. De Stijkelgroep was opgerold door de leden Leonardus Poos en Marten Slagter van de Inlichtingendienst die de groep binnen gedrongen waren. Van de arrestanten werden er 32 onder zingen van het Wilhelmus in de gevangenis in Berlijn gefusilleerd, terwijl er ook nog eens elf in een concentratiekamp om het leven kwamen. Aldus is Crabbendam medeplichtig aan deze 43 moorden. Dit brengt het aantal moorden waaraan hij medeplichtig was op 149.
Op die tweede april 1942 ’s-avonds kreeg Crabbendam van Hamer te horen dat hij overgeplaatst werd naar de Justitieelen Dienst. Daarvoor twee redenen. De eerste was dat de Duitsers opdracht hadden gegeven verenigingen als de Vrijmetselarij en het Theosophisch Genootschap op te heffen, wat tot de taken van de Inlichtingendienst behoorde: Crabbendam moest dus het Theosophisch, Genootschap waarvan hij bestuurslid was, opheffen. Ten tweede mochten alleen nog maar leden van de NSB of een mantelorganisatie daarvan binnen de Documentatiedienst actief zijn. Dus alle niet-NSB leden moesten overgeplaatst worden. Crabbendam mocht niet lid van de NSB worden, omdat dat voor leden van de Vrijmetselarij en het Theosophisch Genootschap verboden was. Wanneer de overplaatsing inging is mij niet bekend; Crabbendam verscheen nog enkele weken bij de Documentatiedienst, maar ondertekende na 2 april geen processen-verbaal meer. Maar op 25 april was er nog steeds een plaatsvervangend Commissaris en dat was waarschijnlijk Crabbendam. Per 1 mei was Crabbendam al actief voor de Justitieelen Dienst, maar op 12 mei schreef Van den Bos vanwege het niet kunnen bereiken van de chef nog een kattenbelletje op de achterkant van briefpapier van het Theosophisch Genootschap. Het ging over een opgesteld proces-verbaal over in aangetroffen wapenstokken met een loden kogel aan een staaldraad, Dit kattenbelletje lijkt er op te duiden dat Crabbendam nog steeds zo nu en dan zijn gezicht liet zien bij de Documentatiedienst. Op 16 mei schreef Inlichtingendienstman Veefkind een rapport voor de NSB dat de fungerende chef van Documentatiedienst Crabbendam anti-NSB zou zijn. Op dezelfde dag werd de nieuwe chef van de Documentatiedienst Simon benoemd. Veefkind was bij de Sicherheitsdienst gedetacheerd en kan daardoor mutaties pas met enige vertraging vernomen hebben. Het lijkt er dus op dat Crabbendam tot omstreeks 12 mei 1941 bleef functioneren als chef van de Documentatiedienst, ondanks dat hij al overgeplaatst was. Dit zou dan betekenen dat de eerste arrestaties van door Crabbendam opgespoorde communisten door de Sicherheitsdienst op 28 april nog plaats vonden toen Crabbendam nog deels betrokken was.
Op 16 mei 1941 werd Friedrich Wilhelm Simon tot nieuwe chef van de Documentatiedienst benoemd. Hij werd tegelijkertijd bevorderd tot commissaris. Hij was op 22 januari 1941 lid van de NSB geworden. Aan zijn voornamen kun je aflezen dat het pro-Duits zijn hem met de paplepel was ingegoten.
Omstreeks die tijd kreeg de Inlichtingendienst van de Duitsers opdracht om lijsten op te stellen van te arresteren Jehovah’s Getuigen. Het werk werd uitgevoerd door de vooroorlogse Inlichtingendienst Anne van der Ploeg, die na de oorlog een sleuteltol binnen de Binnenlandse Veiligheidsdienst onder Crabbendam zou krijgen. Het is onduidelijk of daar nog onder Crabbendam een begin mee is gemaakt.
Na juni 1941 bleven nog enkele personen lid van de Documentatiedienst, terwijl na de oorlog werd aangegeven dat ze geen NSB-lid waren. Het lijkt echter aannemelijk dat ze wel degelijk NSB-lid waren, maar dat dat na de oorlog werd weggemoffeld (de tot op heden geheim gehouden ledenlijst van de NSB kan hier uitsluitsel over geven). Zo werd na de oorlog ook van Eckhardt gezegd dat hij geen NSB-lid was, maar in diverse strafdossiers van de Bijzondere Rechtspleging wordt gemeld dat hij tijdens de oorlog met een NSB-speldje op rondliep. Andere blijvers waren: Anne van der Ploeg, die tot Dolle Dinsdag bij de Documentatiedienst bleef en toen deserteerde, Van den Bos die de verbindingsman met de infiltrant in de CPN was en die zich aanmeldde als vrijwilliger om aan het Oostfront te vechten, De SS’er Abraham van Dijk die lid was van de NSB-organisatie Rechtsfront en als medewerker van de topspion buitengewoon schadelijk was geweest voor de belangen van een onafhankelijk Nederland en Krieno Luurssen die al in de eerste week van de bezetting op eigen verzoek bij de Sicherheitsdienst aan de Raamweg gedetacheerd werd. Eckhardt, Van der Ploeg en Van Dijk kwamen na de oorlog bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst weer onder Crabbendam te werken.
Justitieelendienst en Arrestantenadministratie
Bij de Justitieelen Dienst onder commissaris Gijsbert Bouwhof kwam Crabbendam bij de afdeling fraude. Bouwhof was lid van de NSB-organisatie Rechtsfont en zijn naam kwam voor op een Duitse lijst van eind 1939 van personen die na een Duitse inval zo gauw mogelijk benaderd moesten worden. Op 1 mei geraakte Crabbendam betrokken bij onderzoek naar fraude bij de verkoop van het zestiende-eeuws schilderij ‘De zondares voor Christus’ van Marco Marziali. Blijkbaar werd zijn onderzoek naar fraude door de commissaris niet bevredigend gevonden, want op 23 juni 1941 werd Crabbendam al weer overgeplaatst naar de Justitieelen Dienst afdeling diefstallen, maar wel met de toevoeging dat hij een commissaris verving. Crabbendam verving Bouwhof enkele keren vanwege ziekte en verlof. Dit was eigenlijk een soort promotie, want bij de Documentatiedienst verving hij een commissaris met veertig personen onder zich en bij de Justitieelen dienst met driehonderd personen onder zich. In 1943 werd Crabbendam alweer overgeplaatst naar de cheffunctie bij de arrestantenadministratie. Hier was hij meer op zijn plaats want er waren geen politiecapaciteiten voor nodig.
Op 1 maart 1943 werd vond een reorganisatie plaats van de gehele Nederlandse politie naar een staatsrecherche, waarbij ook het rangenstelsel werd herzien. Daarbij werden militaire rangen ingesteld. De rang van inspecteur 1e klasse werd afgeschaft: de NSB-leden kwamen in de rang van hoofdinspecteur terecht en de niet-NSB-leden werden inspecteur. Dit werd als een degradatie aangevoeld. Maar drie maanden later werden de voormalige inspecteurs eerste klasse die geen NSB-lid waren alsnog met terugwerkende kracht naar 1 maart in de rang van hoofdinspecteur geplaats, wat een bevordering ten aanzien van de voormalige rang inspecteur eerst klasse was. Na de oorlog beklaagde Crabbendam zich erover dat hij zo benadeeld was met de niet-bevordering op 1 maart, maar verzweeg dat hij drie maanden later alsnog bevorderd was.
Op 11 april 1944 werd het gebouw Kleykamp aan de Scheveningseweg 17, met het Centraal Bevolkingsregister, de Jodenregistratie en de duplicaatkaarten van alle in Nederland uitgegeven persoonsbewijzen, gebombardeerd. Van die gegevens waren alleen de duplicaatkaarten belangrijk, omdat van de Jodenregistratie een duplicaat bij de Joodse Raad bestond en het Centraal Bevolkingsregister alleen de registratie van personen zonder vaste verblijfplaats bevatte zoals zwervers, woonwagenbewoners en schippers bevatte. De duplicaatkaarten maakten de gegevens van alle Nederlanders makkelijk toegankelijk voor de Duitsers en maakten het ineffectief om vervalsingen binnen de gemeentelijke bevolkingsregisters aan te brengen. Het gebouw stond tegenover het Vredespaleis en in de onmiddellijke omgeving van het hoofdbureau van politie. Het lag enige tientallen meters van het gebouw van de Documentatiedienst. Bij het bombardement vielen zestig doden.
Toen Crabbendam de schade opnam, ontplofte er om 16.30 uur voor de Alexanderkazerne op de Laan Copes van Cattenburch, tussen Alexanderplein en Timorstraat, een blindganger op twintig meter afstand. Crabbendam werd door een steen in de rug getroffen en daardoor op de grond geworpen. Hij liep kneuzingen en bloeduitstortingen in de weke delen van de rug op en moest een aantal dagen met ziekteverlof. Bij het bombardement raakte het gebouw van de Documentatiedienst ernstig beschadigd en dat was vermoedelijk de aanleiding voor de verhuizing naar de Nassaulaan. Het illegale blad Vrij Nederland meldde dat ook het gebouw van de Documentatiedienst een voltreffer had gekregen, maar dat is onjuist. Volgens een opgave van de brandweer werden in de Laan Copes van Cattenburch de nummers 12-22 en 23-29 ernstig beschadigd, evenals Timorstraat 7-13 en een deel van de Alexanderkazerne. Daar zat het gebouw van de Documentatiedienst op nummer 6 dus niet bij, maar desondanks raakt het gebouw van de Documentatiedienst zodanig beschadigd dat de dienst naar de Nassaulaan 23 werd overgeplaatst. Het resultaat van het bombardement was een gedeeltelijke vernietiging van het duplicaatbevolkingsregister. Toen de restanten van het bevolkingsregister na de oorlog naar het BNV werden overgeheveld, werd gemeld dat de delen met de beginletters A-C en S-Z compleet waren, maar dat de rest erg onvolledig was door verbranding. Uiteindelijk kwam de rest na de oorlog bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst onder Crabbendam terecht, die het na verloop vernietigde inclusief de foto’s van tienduizenden vermoorde Joden zodat hun visueel bestaan voor goed werd uitgewist.
Vanaf eind 1944 tot het eind van de bezetting executeerden de Duitsers bij wijze van represaille vanwege aanslagen op Duitse militairen vele tientallen personen. De Duitsers wezen zelf veel slachtoffers aan, voor een belangrijk deel communisten, die uit het Oranjehotel werden gehaald. In 1945 hadden de Duitsers onvoldoende Todeskanditaten en toen moest plaatsvervangend hoofdcommissaris Valken slachtoffers aanwijzen. Hij wees daarbij voornamelijk notoire criminelen aan voor zover ze wegens diefstallen, zwarte handel of plundering in het Huis van Bewaring aan het Lyceumplein in Den Haag waren opgesloten. Crabbendam moest dan de slachtoffers uit de cellen laten halen en aan de Duitsers uitleveren.
Bureau Nationale Veiligheid
Aan het einde van de oorlog maakte Crabbendam een lijstje van na de Duitse capitulatie te arresteren NSB’ers. Toen hij na de oorlog werd aangezocht als nieuwe leider van de afdeling communistenvervolging (Bureau B) van het Bureau Nationale Veiligheid gaf hij dit krabbelwerk op een vodje papier op als zijn verzetswerk tijdens de oorlog. Wat een held!
Hij zorgde er voor dat hij prominent in de naoorlogse arrestatieploegen kwam, net als zoveel andere Pro-NSB politiemannen en ander verkeerd volk dat zich opeens publiekelijk ‘moedig’ wilde betonen. Crabbendam zorgde ervoor dat hij vooraan op de foto kwam toen hij in een ploegje opgenomen was dat Mussert arresteerde.
De grote bestrijder van het verzet Sicherheitsdienstmedewerker Crabbendam na de oorlog vermomd als verzetsheld. Crabbendam staat op de foto rechts van Mussert met hoed op.
De Duitse halfjood Emil Frank woonde in dezelfde straat een portiek verder ongeveer 35 meter van Crabbendam vandaan. De twee hadden verschillende keren contact met elkaar en Frank gaf tijdens de hongerwinter ook voedsel aan Crabbendam, waarschijnlijk in de hoop dat Crabbendam hem te hulp zou komen wanneer hij vanwege zijn Joodse achtergrond in problemen zou komen. De Duitse Sicherheitsdienstman Friedrich Frank werkte onder Joseph Schreieder vor de Duitse Abwehr (contraspionage). Crabbendam kende deze Frank ook goed, want Frank kwam regelmatig bij hem langs om te fusilleren mensen op te halen. Verder had Frank zich schuldig gemaakt aan veel oorlogsmisdaden; hij organiseerde de Silbertannemoorden. Vlak voor de Duitse capitulatie vluchtte Friedrich Frank met een schip vanuit Den Helder naar Duitsland, maar dat was in Den Haag onbekend. Na de Duitse capitulatie moest met Friedrich Frank hoge prioriteit gearresteerd worden. In plaats daarvan liet Crabbendam zijn bijna-buurman Emil Frank op 9 mei 1945 arresteren en in het Oranjehotel opsluiten. Op de celdeur kwam een naambordje Frank te staan. Daardoor ontstond de indruk dat Friedrich Frank gearresteerd was en werd de jacht op hem gestaakt. Deze Frank werd zelfs triomfantelijk aan diverse personen getoond, dat ze Friedrich Frank te pakken hadden. Emil Frank schreef briefjes naar Crabbendam om het ‘misverstand’ op te helderen, maar Crabbendam deed alsof zijn neus bloedde. Pas op 2 april 1946 werd Emil zonder nadere verklaring vrijgelaten, maar de jacht op Friedrich bleef gestaakt. Friedrich was waarschijnlijk van belang voor nieuw op te zetten samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse en Duitse geheime diensten. In een toen geschrebven brief omschreef E. Frank Crabbendam als ‘een figuur, die in een woud met alle wolven meehuilt, maar op zoo’n sluwe wijze, dat het niet in de gaten loopt, verantwoording en de hieruit voortvloeiende gevaren op een ander schuift’. In 1949 stelde Emil Frank een eis tot schadevergoeding in voor zijn onrechtmatige gevangenschap. Bij deze geschiedenis dient bedacht te worden dat deze Emil Frank mogelijk niet zo onschuldig was als hij voorgaf. In 1944 werd in enkele illegale blaadjes gewaarschuwd voor de ‘jood’ Emil Frank dat hij voor de Gestapo zou werken en er regelmatig bij over de vloer kwam. Maar er stond ook bij dat hij praatjes verspreidde dat hij toen al met een ander persoon verwisseld werd. Het is moeilijk te interpreteren, maar de Gestapo-contacten zouden wel eens op het frequente contact tussen Emil Frank en Crabbendam kunnen slaan. In dat geval maakte Crabbendam op buurtgenoten de indruk nauw bij de Gestapo te zijn betrokken. Emil Frank is na de oorlog niet vervolgd voor een of andere vorm van verraad.
Op 29 mei 1945 werd het Bureau voor Nationale Veiligheid (BNV) opgericht. Het kreeg als taken:
‘a. Documenteeren van alle nadeelige gegevens op politiek gebied, zoowel in de periode van voor 1940, als gedurende de bezettingsjaren
b. Verschaffen van inlichtingen aan officieele instanties
c. Verificatie en saneering der reeds voorkomende gegevens.’
De gegevens van voor de oorlog betrof voornamelijk de Lijst van linksextremisten van de Centralen Inlichtingendienst. Voor de paar voor de oorlog gesignaleerde NSB’ bestond alleen belangstelling als die als werknemer aangesteld konden worden of gebruikt konden worden als informant. De gegevens van tijdens de oorlog betroffen de gegevens over communisten en andere linkse groeperingen die door de diverse Injlichtingendiensten in verschillende steden aangelegd waren, de Rapportenboeken met de arrestaties door de Documentatiediensten, gegevens van de Sicherheitsdienst over linkse mensen die door die dienst gearresteerd waren, klikbrieven over communisten die bij de NSB waren binnen gekomen (die moesten nog wel geverifieerd worden) en gegevens afkomstig van de Ordedienst die in de Raad van Verzet met de communisten zogenaamd ‘samengewerkt’ hadden. Wat niet vermeld staat is dat vooral de nieuwe aanwas van leden van de CPN plus mantelorganisaties nauwkeurig in de gaten gehouden werden. Een van de belangrijkste bronnen van informatie werd de Stichting 1940-1945 waar veel communisten zich na wrede gevangenschappen aanmeldden.
In de rapportenboeken van de Inlichtingendiensten in de verschillende gemeentes van Nederland werd onder andere opgeschreven welke politieagenten welke arrestanten binnenbrachten. Daaruit konden veel namen van gearresteerde communistische verzetsmensen gehaald worden. Maar ook konden daar de namen van de politieagenten gehaald worden die hadden meegewerkt aan oorlogsmisdaden met over heel Nederland vele duizenden doden: politieagenten die niet alleen hadden meegewerkt aan het arresteren van linkse verzetsmensen, maar ook andere verzetsmensen, Joden, Jehovah’s Getuigen, ontduikers van de Arbeitseinsatz enz. En die politiemensen moesten beschermd worden. Daarom werden allen rapportenboeken uit Nederland opgehaald. In 1948 kwamen die bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst van Crabbendam terecht en daarna is er nooit meer iets over vernomen.
Als directeur werd Louis Einthoven aangesteld, die voor de oorlog door de Duitse Abwehr gesignaleerd werd al aanlooppunt voor Duitse spionnen. Einthoven moest personeel voor zijn dienst gaan aanwerven en schreef daarover op 14 juni 1945 een brief aan de procureur-generaal:
Het is een geraffineerde brief. Er wordt gesuggereerd dat Crabbendam voor de oorlog Inlichtingendienstwerk deed, maar het staat er niet letterlijk. Inderdaad had Crabbendam ervaring op dit gebied verworven door zijn werkzaamheden voor de Sicherheitsdienst tijdens de oorlog maar nooit ervoor. Einthoven moest ook iets over Carbbendam’s antecedenten schrijven, wat hij op een apart velletje papier deed:
Aan het begin van de brief staat een leugen: ‘Het grootste deel van zijn diensttijd heeft hij doorgebracht bij de Recherche’. Hij was 24 jaar in dienst van de politie. In de jaren twintig was hij bij de verkeerspolitie en brandweer, daarna manusje van alles voor de hoofdcommissaris. Van halfverwege 1935 tot eind 1938 heeft hij inderdaad bij de Recherche gewerkt. Misschien kun je zijn halve jaar bij de Inlichtingendienst als tijd bij een politieke Recherche beschouwen. Daarna kwam hij tot 1943 weer bij de Recherche. Bij elkaar was hij van de 24 jaar slechts 7 jaar bij de Recherche, wat aanmerkelijk minder dan de helft is en dus zeker niet het ‘grootste gedeelte’. Bovendien kan vanwege zijn vele overplaatsingen geconcludeerd worden dat hij onbekwaam werd bevonden. Als je dit zo leest denk je dat Crabbendam in 1932 of kort daarna werd aangesteld als vervanger van een commissaris. Maar Einthoven liet weg dat die benoeming als plaatsvervanger van een nog te benomen chef met de rang van commissaris pas plaats vond in november 1940 bij het toekennen van de tijdelijke dagelijkse leiding van de Documentatiedienst, die formeel als vervanger in februari 1941 werd vastgelegd. Aangezien Crabbendam voor de oorlog kennelijk wegens onbekwaamheid steeds maar opnieuw overgeplaatst werd, kwam hij bij terugkeer uit mobilisatie in het geheel niet in aanmerking voor de rang van hoofdinspecteur, daarvoor kwamen een aantal personen binnen de Inlichtingendienst veel eerder voor in aanmerking. Inderdaad werd zijn rang op 1 maart 1943 gehandhaafd, omdat hij geen lid van de NSB was, maar Einthoven verzweeg dat drie maanden later de bevordering tot hoofdinspecteur met terugwerking tot 1 maart alsnog werd toegekend. Zijn voorbereiding van de arrestaties was niet meer dan een lijstje op een achternamiddag op een vodje papier schrijven. Verder kwam hij pas een paar dagen voor de Duitse capitulatie bij de Binnenlandse Strijdkrachten, omdat er toen voor de arrestaties politiepersoneel nodig was. Hij had totaal niet aan de strijd deelgenomen.
En zo werd Crabbendam hoofd van Bureau B van het Bureau Nationale Veiligheid en moest het communisme gaan bestrijden. Het Bureau werd ook wel de afdeling Documentatie genoemd, welke term sterk doet denken aan de Documentatiedienst waarvan Crabbendam de eerste leider was. Maar hij had tevens grote invloed op de Politieke Recherche Afdeling (PRA) dat oorlogsmisdadigers moest opsporen. Volgens diverse getuigen, zoals advocaten, liet Crabbendam veel gearresteerde Sicherheitsdienstmannen vrij.
Het eerste wat hij deed was zijn ondergeschikte Jacob Gros, die voor de oorlog de contactman tussen Inlichtingendienst en de politie-infiltrant Van Soolingen was, opdracht geven om Van Soolingen te benaderen om de CPN te infiltreren. Van Soolingen was een oude bekende van Crabbendam, want Van Soolingen infiltreerde de in 1940-41 de CPN onder leiding van Crabbendam. Van Soolingen had voor 127 doden onder de communisten veroorzaakt (1055 onder leidng van Crabbendam) en was dus uiterst nuttig voor Bureau B.
Het hoofd Crabbendam moest een militaire status krijgen en bovendien bevorderd worden, zodat hij minstens de gelijke in rang was van degenen met wie hij overleg moest voeren of aan wie hij opdrachten gaf. Daarom bevorderde de chef-staf van het Militair Gezag H. Kruls hem op 15 februari 1946 tot luitenant-kolonel. Maar daarmee trad Kruls buiten zijn bevoegdheden. De bevordering werd op 13 juni 1946 teruggedraaid en op 24 augustus legde minister-president Beel aan koningin Wilhelmina een stuk ter ondertekening voor betreffende de benoeming van Crabbendam bij het ‘reserve-personeel van de landmacht voor den tijd, dat hij een functie bij het Bureau voor Nationale Veiligheid vervult’, met terugwerkende kracht naar 12 juni 1946 en Crabbendam werd weer luitenant-kolonel.
Men stelde bij het BNV veel politiepersoneel aan dat voor de Sicherheitsdienst had gewerkt, zoals het hoofd Crabbendam, het plaatsvervangend hoofd Van Laere, Jacob Gros en Hanken. Gros had aan het eind van de oorlog intensief samengewerkt met Krom van het Sonderkommando Frank. Hanken kwam later bij de BVD te werken alvorens hij tot hoofdcommissaris van politie van Den Haag werd benoemd; zijn personeelsdossier is uit het politiearchief verdwenen. Maar men ging nog veel verder. Men ging er zelfs toe over om SD’ers en SS’ers bij de politieke recherche PRA aan te stellen, die gedeeltelijk als verlengstuk van het BNV fungeerde. Een van die aangestelde SS’ers was Abraham van Dijk. Hij werd na de oorlog eerst speciaal rechercheur bij de koningin, kreeg een koninklijke onderscheiding en kwam vervolgens zelfs nog bij de BVD te werken. Van Dijk had nota bene tot 1943 als ondergeschikte van de Duitse spion Protze gewerkt.
Vooral de aanstelling van Van Dijk was brutaal. Voor de oorlog werden honderden linkse mensen het Nederlanderschap ontnomen omdat ze in Spanje tegen het fascisme gevochten hadden, daar gewonde en zieke mensen verzorgd hadden of gewoon alleen maar brieven hadden bezorgd. Het argument was dat ze dienst hadden genomen in het leger van een andere mogendheid, wat overigens lang niet altijd waar was omdat sommigen allen in een civiele functie terecht kwamen Maar Van Dijk had vrijwillig dienst genomen van een mogendheid waar Nederland mee in oorlog was en had ernstig landverraad gepleegd bij het penetreren van een pilotenlijn, het smokkelen van Duitse spionnen naar Engeland en het oprollen van een groot deel van Europa’s belangrijkste en voor de Duitsers meest schadelijke verzetsorganisatie de Roten Kapelle (groep Wollweber). Deze superstaatsgevaarlijke landverrader moest de staatsveiligheid gaan beschermen!
Het eerste wat Crabbendam deed was een brief naar alle burgemeesters te sturen om te vragen de namen te melden van de communisten die actief waren. In november 1945 kreeg hij uit onbekende bron een lijst met namen van communisten. Hij verifieerde wie nog in leven was en waar die woonde. Maar een flink aantal kon hij niet achterhalen en stuurde hij een lijst met die namen naar de burgemeesters met de vraag of ze iets over deze personen wisten. Hij schreef in de brief:
‘Volgens een bij mij ingekomen bericht zouden de volgende personen zich gedurende den bezettingstijd, doch vooral in de jaren 1940/41 hebben bezig gehouden met het verspreiden van het blad “De Waarheid”, terwijl zij tevens als illegale werkers voor de C.P.N. moeten worden beschouwd.’
Van de lijst is een klein deel bewaard, waarop 119 namen staan. Daarvan waren er 81 om het leven gekomen, vooral door toedoen van diverse gemeentelijke inlichtingendiensten. De lijst betrof personen die na verblijf in een Duits concentratiekamp niet meer in hun woongemeente waren teruggekeerd wegens niet aangegeven overlijden, vermissing of vestiging in een andere gemeente. Een flink aantal betrof personen die hij als chef van de Documentatiedienst in handen van de Sicherheitsdienst had gespeeld. Dat hij die lijst kon samenstellen toont aan dat hij over gegevens van de Sicherheitsdienst beschikte. De BVD zou die gegevens in de loop der tijd vernietigen, zodat veel bewijsmateriaal tegen oorlogsmisdadigers in dienst van de BVD zou verdwijnen.
Het bureau van Crabbendam moest ook onderzoek doen naar de Surinaamse vereniging. Op 2 juli 1946 werd door Bureau B een rapportje geschreven over het lid Alfred Cornelis Sunkar: ‘A.C. Sunker van Surinaamse vereniging, “qua origine Britsch-Indiër”, is belangrijk intelligenter dan doorsnee Surinamer.’ Hier blijkt duidelijk de racistische instelling van de groep onder Crabbendam, zoals het tijdens de oorlog antisemitisch was.
Op 16 april 1946 liet Crabbendam een nog vóór de oorlog aangevulde versie van de CID-lijst van 1939 onder de politiekorpsen circuleren met het verzoek om die te controleren of er zich nog links-extremisten in de respectieve gemeentes bevonden. Ook dat toont aan dat de bestanden van de Centrale Inlichtingendienst gewoon door de oorlog heen zijn blijven bestaan, inclusief de aanvullingen nadat de lijst in 1939 in wijdere kring verspreid was.
In 1947 werden toch enige vraagtekens bij de benoemingen van ondergeschikten van Crabbendam. Dit blijkt uit het feit dat hij het volgende rapport schreef”
‘Op mijn voorstel werden enige inspecteurs (o.a. L.L. van Laere en G. Hanken), die mij persoonlijk bekend waren in elk opzicht uitstekende vaderlanders en anti-N.S.B. gezind te zijn, mede ingedeeld bij de Inlichtingendienst als mijn naaste medewerkers. Gezamenlijk besloten wij te trachten zoveel mogelijk on-Nederlandse daden te voorkomen en het geheel “in de gaten” te houden. Er gebeurde in die tijd niet veel, want er was toen (eind 1940, begin 1941) van enig daadwerkelijk geheim verzet in Nederland nog geen sprake. In enkele gevallen konden personen, die om kleinere zgn. politieke vergrijpen gearresteerd zouden worden, onzerzijds worden gewaarschuwd.’
En weer staat er de leugen dat er geen verzet was, terwijl hij zelf actief was het verzet door de Geuzen, de Stijkelgroep en de CPN te breken en de leden de dood in te sturen. En geen enkele verzetspersoon werd gewaarschuwd, alleen werden enkele personen door hem vrij gelaten vanwege het relatief licht vergijp van een Oranje bloemetje, het dragen van een dubbeltje met het hoofd van koningin Wilhelmina of het neuriën van het Wilhelmus.
Sommige collega’s van Crabbendam van tijdens de oorlog werden tot zware gevangenisstraffen veroordeeld en die vonden het onrechtvaardig dat Crabbendam aan hun vervolging meewerkte en niet werd vervolgd, terwijl die leiding aan dat soort activiteiten had gepleegd. Jan Viëtor, Steven Pegels en Cornelis Leemhuis van de Haagse gemeentepolitie werden tot straffen van ongeveer tien jaar veroordeeld. Zij gingen in cassatie. En daar deden de advocaten een beroep op het principe van een gelijke behandeling in gelijke gevallen. In een arrest van de Bijzondere Raad van Cassatie kwam een vraag naar voren die nog uitgezocht en beantwoord moest worden:
‘In hoeverre heeft het optreden in politieke zaken van andere bij de Documentatiedienst werkzaam geweest zijnde politieambtenaren, zoals de tegenwoordige commissarissen Crabbendam en Teseling, verschild van de werkzaamheid van requiranten?’
Nu kreeg Crabbendam het heel warm. Stel dat de Bijzonder Raad van Cassatie besloot dat ook de chefs vervolgd dienden te worden, dan dreigde een heel lange gevangenisstraf. Crabbendam besloot een verklaring af te leggen gericht aan: ‘De Heer Procureur-Fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te ‘s-Gravenhage, door tussenkomst van de Heer Hoofdcommissaris van politie.’ Hoe penibel de positie van Crabbendam was, bleek uit het feit dat hij de hoofdcommissaris van politie voor de geloofwaardigheid mee liet tekenen. Maar hij maakte het helemaal bont toen hij de schuld helemaal op zijn ondergeschikten afschoof:
‘Hier moge mij iets van het hart: Men spreekt zo vaak van de verantwoordelijkheid van de superieuren, die achter hun lessenaar zitten en de kleine man, die het “vuile werk” mocht doen. Inderdaad, de kleine man moet nu eenmaal de feiten nazoeken en tot klaarheid brengen en de dader brengen; dit is zijn rechercheurstaak. Maar niemand is ook beter in staat dan deze kleine man, om zonder enig risico voor zichzelf, een dader of te arresteren persoon niet te brengen. Om een simpel voorbeeld te stellen: als hij zich eenvoudig vergist in een huisnummer of voorgeeft dit niet of niet meer precies te weten en aanbelt bij een buurman, zich aldaar bekend maakt als zijnde van de Politie en vraagt naar X, van wie hij zeker weet, dat hij daar niet woont, dan was hij reeds klaar, althans in de bezettingstijd. Want tenzij hij zo dom zou zijn om precies bij een buurman-N.S.B.-er te bellen, hij kon er zeker van zijn, dat de buurman toch geen enkele aanwijzing zou geven en de betrokkene terstond zou waarschuwen. De rechercheur kon dan gerust korte tijd later aan het goede adres verschijnen in de zekerheid, dat de vogel toch was gevlogen. Dit is slechts een voorbeeld uit vele, want talloos waren de mogelijkheden om zonder risico voor de rechercheur, een man niet te brengen. De strengste opdracht van de hoogste superieur was niet in staat de man te voorschijn te brengen, als de rechercheur dit niet wenste. En, hij behoefde, niet eens bijzonder handig te zijn, om te zorgen, dat men hem niets maakte. Omgekeerd echter lag de zaak geheel anders: als de rechercheur de man wenste te brengen en hem opsnuffelde en tenslotte in het bureau bij zijn superieur bracht, dan was het practisch onmogelijk – tenzij met groot gevaar voor de superieur – om deze man weg te moffelen, vooral wanneer het personeel voor een deel uit N.S.B.-ers bestond! Het zwaartepunt lag dan ook niet in de “opdrachten”, maar in de innerlijke gesteldheid om iets te doen of beslist niet te doen. In het laatste geval kwam het natuurlijk ook wel eens voor, dat risico niet te vermijden was en dan werd het een kwestie, of en in hoever men de kracht of de lust had dit te lopen, een afweging van belangen of waarden. De N.S.B.-rechercheurs die zich thans allen op allerlei opdrachten trachten te beroepen – en het is begrijpelijk, dat zij dit doen en te gereeder doen naarmate dit succes zou hebben – hebben zich geen van allen ooit om een opdracht bekommerd. Zij hadden de innerlijke drang om zelf te brengen zoveel zij konden, om een goede beurt te slaan bij de nieuwe baas. Allen die ik gekend heb, waren vooral in het begin rotsvast overtuigd van de zege der Duitse wapenen; zij zagen nieuwe kansen op promoties, waarmee het nieuwe regime grif was en die zij nooit onder het oude zouden hebben kunnen maken. Dat was het doolmotief en niets anders; slechts een enkeling was misschien “idealist”. Dit maakte hen door en door serviel en plus royaliste que le roi en volkomen onbetrouwbaar voor de “goede”superieuren, die zij trachtten te terroriseren en vaak heimelijk dreigden met de “grote broer”. Eerst later, als de krijgskansen keren, de promoties zijn binnengehaald en de illegaliteit steeds meer “liquideert”, dan wil men wel weg naar een “neutrale dienst”en van die tijd dateren de verzoeken om overplaatsing, waarop men zich thans in de processen eveneens beroept, verzoeken die toen natuurlijk niet meer werden ingewilligd, omdat deze handlangers er te goed “in zaten”en de Duitsers geen risico’s met nieuwe krachten wilden lopen (verklaring Schreieder).’
Crabbendam deed hier een beroep op het omgekeerde Befehl-ist-Befehl-excuus. Degeen die de bevelen uitvoerde, was schuldig, maar degeen die de bevelen uitvaardigde was onschuldig. Je had moeten weten dat je de bevelen niet behoorde uit te voeren. Doorredenerend, Hitler en Eichmann’s chef Heinrich Müller waren onschuldig, alleen degenen die op hun bevel de trekker overhaalden of het gasblikje wierpen, die waren schuldig. En de Haagse hoofdcommissaris Valken, die tijdens de bezetting een opmerkelijke carrière maakte van hoofdinspecteur naar plaatsvervangend hoofdcommissaris, tekende op 3 december 1948 voor instemming met deze vuiligheid. Niet verbazingwekkend aangezien de Duitse bezetter Valken in 1943 in de directie van de nieuw gevormde Nederlandse Staatspolitie benoemde, dan moest hij wel heel erg betrouwbaar voor de Duitsers zijn geweest.
Maar Crabbendam liet de hoofdcommissaris ook voor duidelijke onjuistheden tekenen; een eerdere passage in de verklaring:
‘Met het “goede” personeel ging het anders. Wanneer aangiften of klachten toevalligerwijs in hun handen vielen – er waren immers niet altijd N.S.B.-rechercheurs in het bureau aanwezig – of zij zich, hetgeen ook wel gebeurde, hiervan, meester maakten, dan kwamen zij de gevallen, met hun Inspecteurs bespreken. Dàn, konden de verdachten van deze zgn. politieke vergrijpen, die krachtens de bevelen van de bezetter moesten worden gearresteerd, worden gewaarschuwd of wel de zaak werd op een dood spoor geleid of helemaal in de prullemand gedaan. Dàn waren er vele middelen, om een zaak te torpederen en deze zijn, waar dit maar kon, gedurende mijn periode van werkzaamheid aan de Dienst, voortdurend toegepast.’
Crabbendam stelde dat de ondergeschikten makkelijk zaken op dood spoor konden laten lopen. Maar het zojuist behandelde voorbeeld van het lid van de marechaussee, naar wie Crabbendam zijn ondergeschikte Hanken terugstuurde, getuigde ervan dat Crabbendam het helemaal niet accepteerde als men de boel op dood spoor liet lopen. Dan zorgde hij voor een ernstige reprimande door de NSB-hoofdcommissaris en stuurde de agent terug om alsnog tot arrestatie over te gaan.
Hoe dachten zijn ondergeschikten daar nu over? Deze Inlichtingendienstmannen waren natuurlijk ook grote smeerlappen, maar ik voel wel voor de redenering van Poos en Slagter:
‘Voor iedere ingewijde in de gang van zaken bij de Haagse Politie is het meer dan over bekend, dat geen enkele politieambtenaar ook maar iets doen mag, hoe en wat dan ook, zonder dat hij daarvoor van zijn Chef hetzij mondeling of schriftelijk daartoe opdracht heeft bekomen. Deze verstrekte opdracht zal ook uit ieder geschreven stuk van die politieambtenaar blijken. Welk procesverbaal of rapport men ook uit de archieven van de Haagse Politie moge lichten, daarin zal steeds stereotiep dezelfde uitdrukking voorkomen van “Na bekomen opdracht” of “heb ik in opdracht” of “heb ik op last” of “ verdachte is op last van … ingesloten geworden”. Niets is bij wat voor handeling ook, welke in de persoonlijke of natuurlijke rechten van een mens ingrijpen en welke door een eenvoudige politieambtenaar worden verricht, aan het initiatief van hemzelf overgelaten. Hij heeft de verplichting om bij al deze handelingen zijn superieuren te kennen en deze te laten beslissen. De betrokken ambtenaar kan hoogstens een adviserende stem uitbrengen, doch verder gaat zijn bevoegdheid ook niet. Bij alles wat dus een politieambtenaar doet, zal hij zich steeds afvragen: “Hoe zou mijn Chef daarover denken?” en “Wat zou mijn Chef daar van zeggen?”. Nu kunnen er zich uit de aard der zaak gevallen voordoen, dat het raadplegen van een Chef niet mogelijk is en moet dus de betrokken politieambtenaar zelf naar goeddunken en beste weten handelen. Is het goed gebleken, dan zal zijn Chef dergelijke handelingen natuurlijk en vanzelfsprekend sanctioneren. Blijken de genomen beslissingen niet goed geweest te zijn, dan komen zij in hun volle zwaarte op de betrokken politieambtenaar neer en neemt geen enkele Chef daarvoor enige verantwoording. Een politieambtenaar zal dus er wel terdege voor zorgen, dat al zijn handelingen steeds gedekt zijn door een last op een opdracht van zijn Chef. Bij een politieambtenaar leeft dus nog steeds het oud-militaire begrip “Dek je op je voorman”.’
Commissaris Simon werd na de wel oorlog vervolgd voor zijn activiteiten tegen de Stijkelgroep, maar de hele opsporing van en infiltratie in de Stijkelgroep vond plaats door Leonardus Poos en Marten Slagter onder verantwoording van hun chef bij de Documentatiedienst Crabbendam. De arrestaties van 2 april 1941, waarbij die van Han Stijkel zelf en de politieman Cornelis Drupsteen, vielen zeker nog onder Crabbendam, die officieel pas per 3 april verdween en in de praktijk vermoedelijk enige weken later. Simon kwam pas enkele weken later in functie bij de Documentatiedienst. Crabbendam werd niet vervolgd voor zijn aandeel in de actieve opsporing en arrestatie, Simon wel voor de afwikkeling van de affaire die hij van Crabbendam had geërfd en die hij vanwege de inmiddels ingeroepen bemoeienis van de SD eigenlijk nog maar weinig kon beïnvloeden.
In 1946 deed Bureau B ook onderzoek naar de Surinaamse Vereniging.
Binnenlandse Veiligheidsdienst
De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) werd in augustus 1948 opgericht. Het was een voortzetting van de Centrale Veiligheidsdienst die niet voldeed en die was weer een voortzetting van het Bureau Nationale Veiligheid, waarvan Bureau B de uitvoerende dienst was. Crabbendam was de leidende figuur van de uitvoerende dienst, terwijl Louis Einthoven als directeur het gezicht naar buiten was.
De namen van de leden van de BVD werden strikt geheim gehouden en zijn het nu nog steeds. Maar in de jaren veertig was men bij de Bijzondere Rechtspleging minder zorgvuldig en kun je in sommige dossiers een naam van een BVD-functionaris terugvinden. Meesstal vind je dat in een dossier van een ander persoon en werd het over het hoofd gezien bij het wegpoetsen van de namen van BVD-leden. Zodoende kon ik buiten die van Crabbendam de namen van enkele BVD-leden ontdekken. Omdat ik alleen onderzoek heb gedaan naar gebeurtenissen in Den Haag heb ik tijdens mijn onderzoek alleen de namen van BVD-leden opgeschreven die tijdens de oorlog bij de Haagse Documentatiedienst (DD) werkzaam waren. Vrijwel zeker zijn er ook BVD-leden geweest die tijdens de oorlog bij de overeenkomstige diensten in andere steden actief zijn geweest.
De Haagse Documentatiedienstleden bij de BVD waren Johannes Gottlieb Crabbendam (chef DD, gaf leiding aan opsporing communisten wat tot 105 moorden leidde), Laurentius Livinus van Laere (wachtcommandant bij DD), Abraham van Dijk (lid van DD, gedetacheerd bij Duitse topspion Traugott Protze, sinds augustus 1940 lid van SS en sinds november 1940 van NSB-organisatie Rechtsfront), Anne van der Ploeg (tot Dolle Dinsdag bij DD en zodoende in augustus 1944 geïncorporeerd bij Sicherheitsdienst, verrichtte activiteiten voor Protze), Johannes Eckhardt (tot mei 1943 bij DD, daarna tot september 1944 bij Bahnfahndung (treincontrole), Jacob Gros (DD, kwam ondanks dat hij gepensioneerd was bij BVD om bezocht jarenlang politiespion Van Soolingen in de gevangenis om hem tot zwijgen te bewegen), Gerhard Hanken (wachtcommandant bij DD, korte tijd bij BVD tot hij hoofdcommissaris van Den Haag werd, zijn personeelsdossier is uit het politiearchief verdwenen waarschijnlijk om oorlogsverleden te verhullen). Verder kwamen Willem Bos, de zogenaaamde ‘secretaris’ van de criminele Haagse burgemeester Visser, bij de BVD tot hij vanwege medeplichtigheid aan dezelfde criminele activiteiten voor SOAN in de gevangenis kwam, en stay-behind Pierre Sweerts (Belgische SS’er, Skorzeny-Kommando, Weerwolf, SOAN, in België ter dood veroordeeld wegens massamoorden). Anne van der Ploeg was voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst van groot belang: hij had een fenomenaal geheugen en kon zich veel namen van communisten herinneren. Daarom was hij tijdens de oorlog van groot belang voor Sicherheitsdienst; bovendien had hij veel Joden gearresteerd, ook toen (vanaf december 1942) het bij de Inlichtingendienst bekend was dat de Joden in Auschwitz vermoord werden.
De rapportenboeken van de Inlichtingendiensten tijdens de oorlog kwamen bij de Binnenlandse veiligheidsdienst terecht; in 1948 werd er nog aan gerefereerd dat ze bij de BVD lagen. De namen van de communisten had men er ondertussen al uit overgenomen. Maar in de rapportenboeken stonden ook welke politiemannen, nu soms in diens van de BVD, elke arrestanten hadden binnengebracht. En daardoor was het informatie over welk BVD-personeel aan oorlogsmisdaden had meegewerkt en er moest ten koste van alles voorkomen dat dat in de buitenwereld terecht kwam. Daarom werden alle rapportenboeken door de BVD vernietigd. Heden ten dage kun je in veel gemeentes nog rapportenboeken vinden, maar het rapporten boek van de Inlichtingendienst ontbreekt overal.
In 1948 werd begonnen met het aanleggen van arrestatielijsten van linkse mensen, vooral communisten. Het werd uiteindelijk een lijst van iets meer dan 8.000 personen. Ze zouden gearresteerd moeten worden bij bedreigende omstandigheden, zoals een aanval door de Sowjet Unie, alhoewel er nooit enige indicatie is geweest dat die dat van plan was (er zijn onder Eisenhower wel Amerikaanse plannen geweest om nagenoeg de heel bevolking van de Sowjet Unie uit te roeien door een massaal bombardement met atoombommen). Het lijkt er daarom meer op dat de lijst wrd aangelegd om bij een goede gelegenheid toe te kunnen slaan. Officieel zouden de arrestanten per schip naar het buitenland gedeporteerd moeten worden, maar diverse diensten gaven aan dat in geval van een ernstige buitenlandse dreiging er geen mogelijkheid was om 8.000 gevangenen via de havens weg te voeren. Bovendien was er geen enkel land bekend waarnaar de gevangenen naar toe konden worden vervoerd. Het lijkt er daarom meer op dat het de bedoeling was om de gevangene onder barbaarse omstandigheden in concentratiekampen op te sluiten onder bewaking van SS’ers die men uit de gevangenissen kon rekruteren.
Het geheel werd gedoopt operatie Diepvries later omgedoopt in operatie Porselein). De personen die gearresteerd moesten worden werden gedefinieerd door de volgende lijst:
– alle leden van het partijbestuur van de C.P.N.;
– alle politiek leidinggevende personen aan de verschillende bureaus van de C.P.N.;
– alle volksvertegenwoordigers van de C.P.N.;
– alle leden van de districts- en afdelingsbesturen van de C.P.N.;
– alle leden van de landelijke – en districts-controlecommissies;
– alle leden van de Raad van Bestuur, de directie en de redactie van de Waarheid;
– alle leidinggevende leden van de redactie van de C.P.N.-partijbladen;
– alle leidinggevende personen van de uitgeverijen Pegasus en Republiek der Letteren;
– alle bestuursleden van het Anton Struik Scholingsfonds;
– alle bestuursleden van het Marx-Instituut;
– alle leiders, docenten, leerlingen en oud-leerlingen van de C.P.N.-Kaderschool te Laren;
– alle leiders en docenten van de districts- en afdelingsscholingscursussen;
– alle partij-instructeurs en partij-propagandisten;
– alle landelijk en gewestelijke bestuursleden van Radio Werkend Nederland;
– alle leden van de Culturele Raad van Radio Werkend Nederland;
– alle leidinggevende personen aan het orgaan van Radio Werkend Nederland;
– alle hoofd- en districtsbestuursleden van het Algemeen Nederlands Jeugd Verbond;
– alle leden van het hoofdbestuur van het Verbond van Werkersjeugd;
– alle directie- en bestuursleden van Stichting Kamperoord;
– alle leden van het Psychologisch Adviesbureau;
– alle leidinggevende personen van de redacties van de ANJV-tijdschriften;
– alle landelijke en plaatselijke bestuursleden van de Nederlandse Volksbeweging voor Welvaart en Onafhankelijkheid;
– alle hoofdbestuursleden van de Nederlandse Vrouwen Beweging;
– alle leidinggevende personen van de redactie van Vrede en Opbouw;
– alle hoofdbestuurs- en districtsbestuursleden van de Eenheids Vak Centrale of de aangesloten bonden en bureaus;
– alle leden van de landelijke Advies Raad van de E.V.C.;
– alle leden van de Raden van de landelijke bedrijfsgroepen of aangesloten bonden van de E.V.C.;
– alle personeelsleden van de aan het landelijke E.V.C.-bestuur verbonden bureaus;
– alle landelijke propagandisten van de E.V.C.;
– alle leden van de dagelijkse besturen van de plaatselijke afdelingen;
– alle redactieleden van de E.V.C.-tijdschriften;
– alle hoofdbestuursleden en districtsvertegenwoordigers van de Bond van Socialistische Zang- en Muziekverenigingen;
– alle communistische georiënteerde leden in het hoofdbestuur, de plaatselijke besturen en alle leidinggevende personen in de redactie van het tijdschrift van de Vereniging Nederland-USSR;
– idem voor de Vereniging Nederland-Polen;
– idem voor de Vereniging Vrij Spanje;
– alle hoofdbestuursleden en uitgesproken militante leden van de Vereniging van Oud-Spanje-strijders;
– alle communistische georiënteerde leden van de directie en redactie van het maandblad Vrije Katheder;
– alle communistische georiënteerde leden in het hoofdbestuur en de afdelingsbesturen van de Vereniging Nederland-Indonesië;
– alle communistische georiënteerde leden in het hoofdbestuur en de afdelingsbesturen van de Vereniging Perhimpoenan Indonesia
– alle redactieleden en medewerkers administratie van het tijdschrift Warta Indonesia (van Perhimpoenan Indonesia);
– alle militante partij-, organisatie- of verenigingsleden, ook al bekleden zij geen functie, te wier aanzien hun plaatsing op de lijst nodig wordt geoordeeld, bijvoorbeeld op grond van gebleken activiteit (bijvoorbeeld sprekers, Waarheid-inspecteurs, journalisten e.d.);
– alle personen die noch militant zijn, noch in partij- of verenigingsverband op de voorgrond treden, doch van wie bekend is of redelijkerwijs kan worden aangenomen (bv. Op grond van ondergrondse activiteit) dat hun plaatsing op de lijst nodig is (bijv. saboteurs). (nota Hoofd CVD, 2 augustus 1948).
En in 1965 kwam er een gereduceerde lijst:
– alle afgevaardigden in Eerste en Tweede Kamer.
– de belangrijkste afgevaardigden in Provinciale Staten en de gemeenteraden van de gemeenten boven 100.000 inwoners met inbegrip van enkele kleinere gemeenten met een virulente communistische kern.
– belangrijkste leden van het partijbestuur.
– belangrijke functionarissen werkzaam bij het centrale partij-, propaganda- en publiciteitsapparaat.
– belangrijke leden van de districtsbesturen.
– belangrijke functionarissen van het Centrum voor Eenheid en Klassenstrijd in de Vakbeweging en aanverwante organisaties.
Voor de hulporganisaties
de belangrijkste leden c.q. functionarissen van:
– A.N.J.V. (Algemeen Nederlands Jeugd Verbond).
– O.P.S.J. (Organisatie Progressieve Studerende Jeugd).
– N.V.B. (Nederlandse Vrouwen Beweging).
– Nederlandse Vredesraad.
– Verenigd Verzet 1940-1945.
– Nederland-U.S.S.R.
– Vereniging van vooruitstrevende studenten Perikles.
Algemeen
– Personen t.a.v. wie over recente gegevens wordt beschikt op grond waarvan de gemotiveerde verwachting bestaat, dat zij onder moeilijke omstandigheden in bovengenoemde organisaties sleutelposities zullen innemen.
– Personen, niet vallende in de categorieën 1 tot en met 14, ten aanzien van wie, op grond van hun antecedenten, het vermoeden bestaat, dat zij in tijden van binnenlandse moeilijkheden, oorlog of oorlogsgevaar, de openbare orde, rust en veiligheid in gevaar zullen brengen.
Deze lijst is zodanig dat die in de situatie van 1948 voor het grootste deel uit verzetsmensen bestond, waarbij veel zeer belangrijke verzetsmensen. Dat er in de jaren vijftig nog alle leden (dus niet alleen leidende figuren zoals bij alle andere hierboven genoemde organisaties) van de Roten Kapelle aan toegevoegd werden, kwalificeert de BVD als een typische Nazi-organisatie. Immers, de leden van de Roten Kapelle waren gedurende de oorlog grotendeels gearresteerd door de Documentatiedienst; de meesten waren vermoord en veel anderen kwamen zwaar invalide en getraumatiseerd uit de concentratiekampen terug. De Roten Kapelle is na de oorlog nooit meer opgericht, zodat het alleen maar op vooroorlogse leden in die van tijdens de oorlog kan slaan. Het kan dan ook niets anders zijn dan een wraakneming op deze mensen die de Nazi’s zulke zware slagen hebben toegebracht. Hetzelfde geldt in belangrijke mate ook voor de oud-Spanje-strijders. De conclusie is dat de BVD een organisatie was met SS’ers, NSB’ers, Sicherheitsdienstmedewerkers en andere staatsgevaarlijke landverraders die de belangrijkste verzetsmensen van Nederland belaagde. De BVD was een staatsgevaarlijke organisatie die verdedigers van onafhankelijkheid en democratie moest bestrijden.
In 1952 werd de geheime dienst, stay-behind organisatie, Operatiën en Inlichtingen opgericht als voortzetting van de SOAN; deze dienst werkte nauw samen met de BVD. De leden moesten bereid zijn om moorden te plegen. Dit lijkt erop te duiden dat de BVD-lijst als basis moest dienen om mensen te selecteren die vermoord moesten worden.
Opmerkelijk is dat in 1965 de ‘belangrijkste leden’ van de vereniging Verenigd Verzet 1940-1945 werden toegevoegd. Het was oorspronkelijk een algemene vereniging maar door gewroet uit extreemrechtse hoek liepen de meeste niet-linkse aangeslotenen weg, waardoor een vereniging van hoofdzakelijk linkse mensen overbleef. Hun belangrijkste activiteit was het organiseren van vakantiekampen voor de kinderen van voormalige concentratiekampgevangenen. En ze beijverden zich voor de strafvervolging van oorlogsmisdadigers. Dat was natuurlijk voor de BVD onaanvaardbaar met zoveel oorlogsmisdadigers in hun midden. Deze toevoeging lijkt een wraakneming voor dat een flink aantal mensen zo brutaal was geweest om de moordaanslagen tijdens de bezetting door de Inlichtingendiensten te overleven.
SOAN
De Stichting Opleiding Arbeidskrachten Nederland (SOAN) was een organisatie die door liberaal Stikker in 1946 werd opgericht. Stikker was directeur van de Heineken Brouwerijen, werd in 1948 medeoprichter van de VVD en werd ook in 1948 minister van Buitenlandse Zaken. Het was een zogenoemde anticommunistisch particuliere inlichtingendienst. In de dienst werden delen van rechtse organisaties met een twijfelachtig verzetsverleden, de extreemrechtse Landsknechten en de stay-behind organisatie Weerwolf opgenomen. De SOAN verzette zich heftig tegen de onafhankelijkheid van Indonesië en was daarom fel gebeten op de communisten die daar juist voorstander van waren. De SOAN was betrokken bij twee pogingen tot een staatsgreep in 1946 en 1947. Louis Einthoven kreeg in 1948 van de minister opdracht om met de SOAN samen te werken en daarmee moest Crabbendam met de SOAN samenwerken.
Tussen en 1946 en 1950 was de SOAN betrokken bij allerlei criminele activiteiten, zoals heling van diamanten en aandelen die gestolen waren uit de nalatenschappen van vermoorde Joodse diamantairs, heling van effecten die gestolen waren uit door oorlogshandelingen beschadigde bankkluizen, heling van effecten die van schatrijk geworden zwarthandelaars gestolen waren, smokkel van diamanten en effecten naar Noord-Amerika, smokkelhandel met Frankrijk, smokkelhandel per schip waarvoor het twee Liberty-schepen in de vaart had, opknappen van voor de sloop bestemde oorlogsvliegtuigen die vervolgens aan het KNIL in Nederlandsch Indië werden verkocht enz. Verder werden diverse moorden binnen eigen gelederen, op leden van concurrerende organisaties of wraaknemingen wegens gebeurtenissen tijdens de oorlog. De omzet van de SOAN werd geschat op 500 miljoen gulden vergelijkbaar met vijf miljard Euro nu. Door de verplichte samenwerking geraakte de BVD medeplichtig aan dit soort misdrijven.
De Haagse burgemeester Visser was lid van de SOAN, vermoedelijk werd hij vanwege dat lidmaatschap benoemd als burgermeester, want meer voor de hand liggende kandidaten met meer capaciteiten werden gepasseerd. Vanuit zijn vorige standplaats Zeist nam hij zijn secretaris Bos mee en bezorgde hem in Den Haag een speciaal gecreëerde baan. Visser en Bos woonden in 1943 enige tijd in het kantoor van de Duitse zwarthandelaar Fritz Mucke die multimiljonair werd bij de inkoop van goederen voor Reichsministerium Ost dat Duitse, Nederlandse en Vlaamse boeren vestigde in etnisch gezuiverde delen van de Oekraïne. Visser en Bos hielpen mee met de zwarte handel en hielpen na de oorlog Mucke om diens vermogen als vijandelijk vermogen tegen in beslagname door de Nederlandse regering te beschermen.
Visser en Bos werden in Den Haag benoemd tot beheerders van het voorlopig in beslag genomen van vermogen van de NSB-collaborateur Bonté. De oorlogswinstmaker Bonté had ter bescherming een deel van zijn vermogen in Zwitserland gestald. Vanwege Zwitserse bankbepalingen kon de Nederlandse overheid niet bij het gestalde vermogen komen om het in beslag te nemen. Bonté had vanwege een vermoedelijke strafvervolging een uitreisverbod gekregen en kon niet bij zowel zijn in beslag genomen als in Zwitserland gestalde vermogen komen en zat daardoor op zwart zaad. Hij sloot een deal met Visser en Bos dat die geld uit Zwitserland gingen halen tegen een forse provisie. Visser maakte drie reizen en ook Bos maakte minstens een reis. Toen Bos in 1948 op Schiphol terugkeerde werd die door de door een Zwitserse journalist getipte douane aangehouden. Bos had 50.000 gulden in een enveloppe gericht aan minister-president Beel bij zich en werd gearresteerd wegens deviezensmokkel. In eerste instantie werd Visser erbuiten gehouden, maar toen de journalist dreigde met de zaak naar buiten te komen werden stappen gezet. Beel werd onmiddellijk ingelicht en er volgde een spoedbijeenkomst van Beel, minister van Justitie Van Maarseveen, minister van Sociale Zaken Drees en Visser bij Drees thuis. Visser werd tot aftreden gedwongen en er werd afgesproken dat hij alleen voor de smokkel en niet voor de diefstal en fraude zou worden vervolgd. Visser moest gearresteerd worden maar dook onder op het bekende onderduikadres voor oorlogsmisdadigers in het psychiatrische ziekenhuis Ursulakliniek in Wassenaar. Uiteindelijk moest hij zich toch overgeven. Er kwam naar buiten dat Visser ook een keer 50.000 gulden gehaald en daarvan 5.000 gulden in eigen zak had gestoken. Visser verklaarde dat het geld, vanwege de in beslagname van het vermogen staatsbezit, bestemd was voor de SOAN en dat hij daarover overleg had gevoerd met Van Maarseveen. Bonté voelde zich bedrogen en deed aangifte wegens oplichting en diefstal tegen Visser.
Er werd bedisseld dat de zaak voor de economische rechter zou worden gebracht die alleen economische delicten mocht behandelen en geen criminele als diefstal en fraude. Bij de rechtszaak werden Van Maarseveen, Crabbendam en twee BVD-medewerkers als getuigen opgeroepen. Crabbendam weigerde te getuigen, waarbij hij zich beriep op zijn ambtsgeheim. Van Maarseveen vroeg of het getuigen verhoor achter gesloten deuren kon plaats vinden en dat gebeurde ook. Visser werd tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld.
Deze hele gang van zaken toont aan dat de criminele activiteiten van de SOAN door de corrupte regering georganiseerd werden. En het toont aan dat Crabbendam bij de criminele activiteiten betrokken was, want anders had hij getuigd dat hij er niets mee te maken had. (Jaren geleden heeft een mij bekend persoon gepoogd dit in Wikipedia in het lemma over burgemeester Visser te vermelden, maar het werd door trollen van de AIVD verwijderd; veel later bleek mij dat ik in Wikipedia publiekelijk uitgemaakt werd voor ‘onbetrouwbaar’, maar helaas was het delict door moderatoren van het leugenplatform Wikipedia toen al verjaard).
De onrechtmatige vrijlating van politiespion Van Soolingen
Johannes Hubertus van Soolingen werd per 1 januari 1923 ingezet om de CPN te infiltreren, te bespioneren en de gegevens aan de Haagse Politie Inlichtingendienst door te geven. Kort na de Nederlandse capitulatie werd in opdracht van burgemeester De Monchy opnieuw benaderd om de CPN te infiltreren en de gegevens door te geven aan de Inlichtingendienst, die van burgemeester De Monchy moest blijven doorwerken en inmiddels bij het commissariaat Justitieelen Dienst A was ondergebracht.
De CPN werd niet meteen verboden, maar dat zou op 20 juni gebeuren. De CPN had al voor de oorlog besloten om in geval van een Duitse inval ondergronds door te gaan en om verzet te gaan plegen. Op 17 mei 1940 vond bij Teunis van der Kroft thuis een vergadering plaats waar beslissingen over de illegale voortzetting werden genomen en die vergadering kan als startdatum van het Haags communistisch verzet worden beschouwd. Vanaf die datum werden de bruikbare zaken als geld, banktegoeden, typemachines, stencilmachines, papiervoorraden veilig gesteld en werd de ledenadministratie vernietigd (dat gebeurde al grotendeels op 10 mei) en het archief werd bij vertrouwde personen verborgen (het is later alsnog vernietigd). Verder werd begonnen met het werven van leden voor het communistisch verzet, dat in eerste grotendeels uit propagandavoering zou bestaan maar er werd ook al meteen met een kleine bewapende groep gestart die bovendien sabotage ging plegen.
Van Soolingen ging vanaf medio juni 1940 pogingen doen om weer in de CPN actief te worden en werd uiteindelijk opgenomen in een groepje (cel) van vijf man, waarover Christiaan van Spronsen de leiding had. We weten dit omdat Van Spronsen bij het aanvragen van een verzetspensioen aangaf dat hij had samengewerkt met ‘de verrader Van Soolingen’. Vanaf medio november ging hij het illegale blaadje De Vonk bij leden van de CPN bezorgen. Op die manier leerde hij nog een tiental namen van leden van het Haags CPN-verzet kennen. Doordat hij al lang CPN-lid was genoot hij veel vertrouwen en kon door gesprekjes aan de deur langzaam maar zeker meer namen kennen, die hij aan Ari Leendert van den Bos van de Haagse Politie Inlichtingendienst doorgaf. Eind april 1941 beschikte de Inlichtingendienst en daarmee ook de Sicherheitsdienst daardoor over ruim veertig namen van leden van de illegale CPN. De eerste arrestaties vonden op 28 april plaats en dat ging door tot november 1941, doordat bij verhoren met martelingen door de Sicherheitsdienst, Johannes Hubertus Veefkind van de Inlichtingendienst en de vooroorlogse politie-infiltrant in de CPN Willem van Duivenboden nog veel meer namen werden verkregen. Er werden omstreeks 150 personen gearresteerd. Op 2 september 1941 werd Herman Holstege door de Sicherheitsdienst en Veefkind doodgemarteld. Tijdens de verhoren gaf Holstege weinig informatie prijs maar toch nog drie namen, waarvan een van iemand uit Schiedam. Daardoor konden in de regio Rotterdam ongeveer 100 personen gearresteerd worden. Die kunnen ook op het conto van De Monchy en Van Soolingen geschreven worden. In mei 1942 gaf Van Soolingen aan Veefkind een aantal namen van CPN-leden in Delft door, waardoor 70 personen konden worden gearresteerd. In december 1942 liet hij de CPN stadsleider Jacob Boekman in een val van de Inlichtingendienst lopen, waardoor ruim dertig personen gearresteerd konden worden. In maart 1945 verraadde Van Soolingen vier communisten aan Cornelis Heijnis van de Inlichtingendienst; ze werden gearresteerd en de drie mannelijke leden werden vrijwel meteen gefusilleerd. Bij elkaar heeft de actie in opdracht van De Monchy aan de Inlichtingendienst via de infiltrant Van Soolingen tot 127 doden geleid en vele tientallen mensen die jarenlang in een Duits concentratiekamp hebben gezeten.
Rapport van de Haagse Sicherheitsdienst van 19 juni 1940 over een mededeling door een V-Mann, die hoogst waarschijnlijk Van Soolingen is. Emigranten zijn Duitse vluchtelingen, het gaat hierbij vooral om communistische vluchtelingen, dia vaak al enkele jaren bij het verzet tegen Hitler-Duitsland betrokken zijn.
Half juni 1945 werd Van Soolingen opnieuw door leden van Bureau B van het Bureau Nationale Veiligheid onder leiding van Crabbendam benaderd met de vraag of hij opnieuw de CPN wilde infiltreren. Van Soolingen weigerde wegens ziekte en hoge leeftijd. Op 22 juni later werd hij gearresteerd. Hij werd vervolgd voor het uitleveren van de drie vermoorden in 1945 aan de Sicherheitsdienst. Bij de voorbereiding van die uitlevering was vermoedelijk ook de toekomstige schoonzoon Hakim Abinara marga Tampoebolon betrokken, want die was blijkens zijn fietsvergunning ook actief voor de Sicherheitsdienst. Tampoebolon was na de oorloig via de SOAN betrokken bij een poging tot staatsgreep. Tampoebolon was ook medeplichtig aan de moord op Friedrich Schallenberg door BVD-man Pierre Sweerts, die weer in nauw contact Crabbendam met stond.
De fietsvergunning van Tampoebolon, toekomstige schoonzoon van Van Soolingen, waaruit blijkt dat die voor de Sicherheitsdienst werkt. Na de oorlog was hij lid van SOAN en werkte samen met BVD’er Pierre Sweerts. (Dat hij radja was is een leugen).
Verder leverde Van Soolingen de CPN-stadsleider Jacob Boekman in 1943 aan de Inlichtingendienst uit. Maar voor het feit dat hij een verzetsman uitleverde die het concentratiekamp overleefde, werd hij niet vervolgd. En bij de strafmaat werd ook geen rekening gehouden met het feit dat door het uitleveren van Boekman nog tien personen om het leven kwamen. Vlak voor de rechtszaak werd Van Soolingen door twee rechercheurs benaderd om tijden de rechtszaak niet de namen van de Inlichtingendienstmannen Jacob Gros en Abraham van Dijk te noemen. Bij de strafzitting werd niet ingebracht dat Van Soolingen in 1942 in Delft een groep communisten aan Inlichtingendienstman Veefkind had verraden, waardoor 7 mensen om het leven zijn gekomen; dit ondanks het feit dat er in het strafdossier van Veefkind een document voorkomt, waarin dit expliciet staat. Tijdens de rechtszaak ontkende de Inlichtingendienstman Ari van den Bos dat hij de begeleiding van Van Soolingen in augustus 1941 aan Jilis van der Weerd had overgedragen. Volgens Van Soolingen gaf Van den Bos onder vier ogen toe dat hij opzettelijk meineed had gepleegd’. Toen Van Soolingen protesteerde werd hem de mond gesnoerd. Bij de uitspraak op 10 november 1947 achtte de rechtbank de uitlevering van de vier vermoorden bewezen en dat Van Soolingen in 1941 loodsman voor de Inlichtingendienst was geweest, maar trok niet de conclusie dat daardoor 105 mensen om het leven waren gekomen. Van Soolingen werd tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld met recht op cassatie. Een belachelijk milde straf als je bedenkt dat hij 127 personen de dood in had gejaagd. Bij de uitspraak gaf de rechtbank de toelichting:
‘Overwegende dat na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde misdrijven en de ter terechtzitting gebleken omstandigheden waarmede zij zijn begaan; mede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het Hof bijzonderlijk heeft overwogen dat verdachte’s misdrijf zo laag en zo ignobel is en dat de wijze waarop hij zijn slachtoffers heeft verraden zo judasachtig is, dat slechts het feit dat verdachte een oude man is hem heeft gered van een vonnis waarbij hij tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld.’
Van Soolingen maakt gebruik van zijn recht op cassatie. Jacob Gros kwam echter bij hem langs met het verzoek dit in te trekken, want hij had wel een mogelijkheid om zijn straf via de koningin aanmerkelijk te laten verlichten. Mogelijk doelde Gros op het feit dat Inlichtingendienstman en landverrader Abraham van Dijk adjudant van koningin Wilhelmia was en dat die dat wel kon ritselen. En aldus trok Van Soolingen het cassatieverzoek in ondanks dat het in de praktijk vrijwel zeker tot een forse strafvermindering leidde.
Het verzoek om de cassatieprocedure in te trekken heeft er waarschijnlijk mee te maken dat er een aanzienlijk risico was dat alsnog aan het licht zou komen dat de vuile rol van de Inlichtingendienstmannen Crabbendam, Gros, Van den Bos, Van der Weerd, Van Dijk, Veefkind en anderen alsnog aan het licht zou komen en dat daarmee de BVD een aanzienlijk deel van zijn personeel vele jaren lang alleen nog maar in de gevangenis zou kunnen terugvinden of onder een laagje aarde op de Algemeene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan als het doodvonnis zou worden uitgesproken.
Crabbendam zinde op stappen om te bewerkstelligen dat Van Soolingen bleef zwijgen over de vuile rol van de Inlichtingendienst. De eerste stap was dat de gepensioneerde Jacob Gros werd ingehuurd om Van Soolingen regelmatig in de strafgevangenis op te zoeken, wat vanaf 10 juni 1948 de strafgevangenis in Leeuwarden was, om zo op zijn gemoed in te werken dat hij bleef zwijgen. Gros was daarvoor de aangewezen persoon omdat hij in de jaren dertig jarenlang begeleid had tot hij dit werk op 1 januari 1940 aan Van den Bos overleverde.
De tweede stap was het opvragen van het strafdossier van Van Soolingen. In het huidige CABR-dossier vind je vrijwel niets terug over de vooroorlogse activiteiten voor de Inlichtingendienst door Van Soolingen. Verder vind je helemaal niets terug over de activiteiten in 1940-1941, terwijl die wel tijdens de rechtszitting besproken werden. Ook over het in 1942 verraden van de groep in Delft staat ook niets in het dossier. En over het walgelijke gedrag van Van Soolingen in 1943 bij de arrestatie van Johannes Philippus Bronkhorst staat ook niet in het dossier, terwijl het wel in het dossier van Veefkind wordt beschreven. Als iets bij de rechtbank behandeld wordt, moet het ook in het strafdossier staan. Dus de gebeurtenissen in 1941 hadden in het strafdossier van Van Soolingen moeten staan. De werkwijze bij de Politieke Recherche Afdeling ten behoeve van de Bijzondere Rechtspleging was dat als er in een zaak meerdere namen genoemd worden de processen-verbaal aan de dossiers van alle genoemden worden toegevoegd. Dus dat wat over van Soolingen in het CABR-dossier van Veefkind staat behoort ook in het dossier van Van Soolingen te staan. Het lijkt er aldus op dat stukken uit het dossier van Van Soolingen verwijderd zijn. Dit soort verwijderingen zie je in veel dossiers van leden van de Inlichtingendienst. Maar niemand weet wie het gedaan heeft. Bij Van Soolingen ontbreken de gegevens over 1941 terwijl die in 1947 wel door de rechtbank behandeld zijn. Dus moet de verwijdering na 1947 hebben plaats gevonden. Na een definitieve uitspraak door een rechtbank keek vrijwel nooit iemand nog in een dossier, mar wel bij Van Soolingen. En daar is een spoor voor. Om onbekende redenen heeft iemand een briefje aan het dossier toegevoegd, waarin staat dat Crabbendam het dossier opvroeg.
Het strafdossier van Van Soolingen werd opgevraagd door BVD-leider Crabbendam.
Crabbendam had als taak politiek actieve linkse personen te registreren. Van Soolingen was extreemrechts en zat in de gevangenis, zodat die niet politiek actief was en ook nog vele jaren inactief in de gevangenis zou blijven zitten. Het behoorde niet tot de taken van Crabbendam om de definitief veroordeelde politieke delinquenten op politiek ongewenst activiteiten te onderzoeken. Daarmee wordt het hoogst waarschijnlijk dat het Crabbendam was die de stukken, die een half jaar eerder nog aanwezig waren, uit het dossier van Van Soolingen verwijderde.
Op 9 november 1950 zond de directeur van de strafgevangenis in Leeuwarden een telegram aan de minister van Justitie:
‘Johannes Hubertus van Soolingen geboren 9 juni 1886 gedetineerd in de bijzondere strafgevangenis Leeuwarden vanaf 10 juni 1948 is volgens de gestichtsgeneesheer levensgevaarlijk ziek Herstel menselijker wijze uitgesloten Zijn familie is gewaarschuwd Gedurende zijn detentie steeds ziek Betrokkene ondergaat hier een detentie van het Bijzonder Gerechtshof Den Haag dd 10 nov 1947 expiratiedatum 18 oct 1964 Op grond van bovenstaande verzoek ik uwe excellentie een zoodanige gratie dat hij onmiddellijk ontslagen kan worden om thuis te kunnen sterven
De directeur A. Jansen‘
Vervolgens zond secretaris-generaal Tenkink de volgende brief aan de Officier van Justitie:
‘Ik heb de eer U Edelachtbare te berichten dat heden aan de Directeur der Strafgevangenis te Leeuwarden telegrafisch opdracht is gegeven tot onderbreking van de gevangenisstraf, opgelegd aan Johannes Hubertus van Soolingen, geboren 9 juni 1886, bij sententie van het Bijzonder Gerechtshof te ‘s-Gravenhage d.d. 10 November 1947, zulks in Verband met de levensgevaarlijke ziekte van betrokkene, waarvan de prognose infaust moet worden geacht.
De minister van Justitie,
Namens de minister,
De Secretaris-Generaal, (get.) J.C. Tenkink‘
Tenkink had in het eerste oorlogsjaar een kwalijke rol gespeeld met het aanmoedigen van de politie om verzetsactiviteiten, anti-Duitse uitingen en blijken van trouw aan het koningshuis te bestrijden. Verder had hij verordonneerd dat de Duitsers alle cartotheken mochten inzien, waardoor ze alle gegevens over de zwaar bedreigde communisten in handen kregen. In Van Soolingen’s dossier van de strafgevangenis in Leeuwarden werden de kleinste zaken bewaard, tot een kassabonnetje van 1 gulden toe. Maar een medisch dossier ontbreekt.
Van Soolingen werd op 11 november 1950 per ziekenauto van de strafgevangenis in Leeuwarden naar zijn woning in Den Haag overgebracht. Een paar weken later liep hij weer vrolijk over straat en terroriseerde zijn vrouw en thuiswonende dochters.
Aan de Haagse editie van De Waarheid werd gemeld dat Van Soolingen weer thuis is en over straat liep en begint erover te schrijven. Daardoor wordt er opeens onderzoek gedaan waarom Van Soolingen, die stervende zou zijn, nog niet overleden is. Als gevolg daarvan werd hij op 29 januari 1951 opnieuw in Leeuwarden opgesloten. Op 10 maart 1958 werd hij vervroegd vrijgelaten; Gros bleef hem tot op het eind bezoeken.
Alhoewel onweerlegbaar bewijs ontbreekt, lijkt het er sterk op dat de onverklaarbare bemoeienis van Crabbendam in 1948 ertoe geleid heeft dat de ‘dodelijke ziekte’ van Van Soolingen door pressie vanuit de BVD is scene is gezet en dat het alleen aan het felle protest vanuit de CPN te wijten is dat Van Soolingen opnieuw vastgezet werd.
Verkiezingsfraude en buitenlandse inmenging in verkiezingen
In 1956 hield de premier van de Sowjet Unie een redevoering waarbij hij de al langer vermoede misdaden van Stalin in de openbaarheid toegaf. De leiding van de CPN nam, waarschijnlijk op instigatie van politiek secretaris Paul de Groot, niet openlijk afstand van Stalin. Dit leidde tot tweespalt waarna een deel van de Tweede Kamerfractie zich afscheidde en een blad De Brug stichtte, waarna het afgescheiden deel van de fractie De Brug-groep werd genoemd. De BVD en de Amerikaanse CIA wisten de leider van de Bruggroep, Gerben Wagenaar over te halen om als informant op te treden en kregen in ruil geldelijke steun voor hun groep. In 1959 namen de afgescheidenen zelfstandig deel aan Tweede Kamer verkiezingen. Daardoor was er sprake van buitenlandse inmenging in de Nederlandse verkiezingen, waarbij de BVD actief betrokken was.
Verder waren er beloftes aan de BVD en CIA gedaan, zodat als ze na eventueel verkozen zouden ze zijn bij de beëdiging moesten verklaren dat ze geen beloftes aan buitenstaanders hadden gedaan. Dan zouden ze dus meineed moeten plegen. Er werd dus aan de verkiezingen meegedaan met het oogmerk om meineed te gaan plegen. Daarmee is er sprake van verkiezingsfraude. De hele door BVD en CIA geïnstigeerde operatie kan de CPN zetels hebben gekost (het verlies bij de verkiezingen zou in theorie ook volledig toe te schrijven geweest aan het officieel bekend worden van de misdaden van Stalin). Na de verkiezingen werd de politieke partij Socialistische Werkers Partij gesticht, die eigenlijk een werktuig van BVD en CIA was om leden van de CPN weg te lokken.
De inmenging in de verkiezingen, de buitenlandse bemoeienis en de verkiezingsfraude vonden plaats onder leiding van Crabbendam.
In het boek Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst van Dick Engelen, tevens academisch proefschrift, wordt deze kritiekloos triomfantelijk beschreven. Het proefschrift voldeed niet aan de academische eis dat alle beweringen en gebruikte bronnen controleerbaar moeten zijn. In tegendeel: vrijwel niets is controleerbaar; maar de Universiteit van Amsterdam, ging er mee akkoord dar de promotor een paar door de BVD geselecteerde documenten mocht inzien. In het boek wordt ook gerefereerd aan het eerste hoofd van de BVD Crabbendam. Maar er wordt niets over zijn kwalijke, staatsgevaarlijke en misdadige achtergrond verteld. Er is maar een ding in het proefschrift dat controleerbaar is, namelijk de bewering dat Crabbendam voor de oorlog voor een Inlichtingendienst werkte. En dat is onwaar: hij scoort honderd procent onwaar bij de controleerbare beweringen! Dat is voor een proefschrift onaanvaardbaar: een proefschrift behoort alle relevante zaken te vermelden en niet voor de financier (AIVD) ongewenste informatie achterwege te laten. Er is dus sprake van een frauduleus proefschrift dat voor de Universiteit van Amsterdam een gigantische smet op het wetenschappelijk blazoen is. Tevens kwalificeert de AIVD zich hiermee als een staatgevaarlijke organisatie, door willens en wetens valse en gemanipuleerde informatie te laten verspreiden.
Theosophisch genootschap
Crabbendam was voor de oorlog bestuurslid van het Theosophisch Genootschap, vermoedelijk was hij de leider. Hij hield zo nu in het land lezingen over de Theosofie. In 1941 moet het Thesophisch Genootschap op las van de Duitse bezetter ontbonden worden, een taak die werd opgedragen aan de Inlichtingendienst van de Haagse Documentatiedienst. De Documentatiedienst stond onder leiding van Crabbendam en de bezetter vond dat een vreemde combinatie en eiste van hoofdcommissaris Hamer dat Crabbendam werd vervangen.
Na de oorlog werd het Theosophisch Genootschap opnieuw opgericht met hetzelfde bestuur. In 1948 hield Crabbendam een toespraak op de Nationale Conventie van het Theosofisch Genootschap. Feitelijk was het een bespreking van een boek van een Amerikaanse voorman van de theosofische beweging. Het ging over een geheime leer. En toen kwam de vraag waarom die leer geheim was aan de orde:
1.: omdat de overgrote meerderheid van de mensen voor deze bepaalde leringen nog niet ontvankelijk is, evolutionair nog niet rijp;
2.: omdat er misbruik kan worden gemaakt van de kennis dier leringen met mogelijk funeste gevolgen voor de hele mensheid;
3.: omdat de heiligheid dier leringen, onbegrepen, zal worden bespot.
Als je dit gewauwel over geheime leringen leest snap je ook goed waarom Crabbendam zich bij een geheime dienst thuis voelde. Hij vindt de mensen onwaardig kennis te nemen van belangrake zaken. Alleen zelf is hij zo superieur dat hij alles mag weten.
Per 1 september 1963 ging Crabbendam met pensioen. Hij vertrok naar de Verenigde Staten waar hij een prominente positie in de Theosophical Society ging innemen. Daar werd hij door de FBI verhoord naar aanleiding van de moord op president Kennedy. De FBI deed een uitgebreid onderzoek, waarbij iedereen die bij een of andere merkwaardige organisatie betrokken was verhoord werd. En die merkwaardige organisatie was in het geval van Crabbendam de Theosophical Society met zijn geheime ‘leringen’. De echtgenote van Crabbendam overleed op 23 juni 1969 in Den Haag. Of het echtpaar gescheiden woonde weet ik niet, maar er werd geen overlijdensadvertentie geplaatst. Vervolgens huwde Crabbendam met de veel jongere Amerikaanse vrouw Jean B. Vaughan; het echtpaar kwam in 1970 in Nederland wonen. Crabbendam overleed na een ‘lang smartelijk gedragen lijden’ op 29 juni 1974 in Den Haag. Zijn echtgenote bleef nog jarenlang vanuit Den Haag voor de Theosophical Society publiceren. Zij overleed op 4 december 2004 in Den Haag.